Schriftgedeelte: Lukas 13:11-17.
Deze wonderen van de Heere Jezus zijn buitengewoon dierbaar. Er worden inderdaad drie zaken in gevonden. Allereerst, ze zijn een zeer heerlijke vertoning van Goddelijke, almachtige kracht; dat Jezus niemand ander is dan de Zoon van God. En dan ten tweede zijn ze godzalige uitingen van Goddelijke erbarming, Goddelijk mededogen. Maar ten derde zijn ze ook alle zoete zinnenbeelden van Evangelische barmhartigheden, Evangelische wonderen, zaken die vandaag de dag nog plaatsvinden. Schriftgedeelte: Johannes 8:23-36.
Vrijheid is een heel aantrekkelijk woord. Denk aan een arme vogel in een kooi. Denk aan iemand in de gevangenis. Denk aan arme slaven en welk een zoete klank vrijheid is. En zo is het ook voor hen die verlangen naar de Zaligmaker. Een van de voorname ambten van de Heere en Zaligmaker Jezus Christus is om gevangenen in vrijheid te stellen. Dit was het voorname kenmerk dat beloofd was aangaande de komst van de Messias, dat Hij de gevangenen in vrijheid zou stellen. Schriftgedeelte: Ezechiël 37:1-14.
De zaak van Gods oude volk Israël was in die tijd een onmogelijke. Zij waren in ballingschap in Babel. Er scheen geen enkele hoop te zijn op hun verlossing. Het scheen dat de kleine hoop die zij hadden niet alleen dood was, maar ook begraven. Te midden hiervan had Gods profeet een merkwaardig gezicht. Hij zag een vallei en die was vol dorre beenderen en de vraag werd hem gesteld: Zullen deze beenderen levend worden? Met andere woorden, kan het onmogelijke plaatsvinden? Kan er leven zijn uit de dood? Kan er een opstanding zijn? U ziet de onmogelijkheid ervan. Zij waren zeer dor. Maar Ezechiël, met wijsheid gezegend, zei: Heere HEERE, Gij weet het. En vervolgens moest hij profeteren of, zo u wilt, prediken tot de beenderen, en dan moest hij profeteren of, zo u wilt, bidden tot de wind, tot de Geest. Toen was er de opstanding. Er was leven uit de dood. Het onmogelijke vond plaats. Schriftgedeelte: Openbaring 1:9-20.
De apostel Johannes was nu een zeer oude man, en het moet ongeveer zestig jaar of meer geleden zijn sinds hij leunde op de borst van Jezus. Nu is hij verbannen op het afgelegen, rotsachtige eiland Patmos. Weinig heeft Johannes als jong discipel, de discipel die Jezus liefhad, beseft wat voor hem lag. Ook weet niemand van ons wat voor ons ligt. Johannes had enige jaren vertoefd in en rondom Jeruzalem en vervolgens, in Gods verborgen voorzienigheid, ging hij naar Klein-Azië alwaar hij predikte tot de kerk te Éfeze. Maar dan wordt een nieuw edict ingevoerd door een Romeins keizer en hij werd verbannen. Daar was hij, een oude man, gescheiden van al zijn geliefden, zo vele, vele jaren sinds hij gewoon was om omgang te hebben met de Heere Jezus. Was het slechts een droom? Al zijn medediscipelen waren nu heengegaan, hij de laatst overgeblevene, was daar in eenzaamheid op het eiland, niet in staat om Gods volk te ontmoeten, en het was de dag des Heeren. Wellicht dacht hij aan dat woord: Tot Hem zal zijn de vergadering der volken[1]. Er was voor Johannes geen vergadering op de dag des Heeren en daar in veel ontbering, zo schijnt het, te moeten werken als een slaaf. Schriftgedeelte: Exodus 17:8-16
Dit was de eerste keer dat God ooit beval dat iets in een boek zou geschreven worden. Denk aan de opmerkelijke dingen die tevoren gebeurd waren. Om slechts één voorbeeld te nemen: de doorgang door de Rode Zee. Nooit gaf God een bevel dat het in een boek zou geschreven worden. Maar ditmaal deed Hij het. Welnu, als we het overwegen, het was een zeer bijzonder tafereel. Er vindt een slag plaats, een strijd tussen de Israëlieten aan de ene zijde en de Amalekieten aan de andere zijde. Het is een vreemde strijd. Op het ene moment schijnt het dat de Israëlieten de Amalekieten terugdrijven, en dan plotseling verandert het en de Amalekieten beginnen de Israëlieten terug te drijven. En dan gaat er een tijd voorbij en het verandert opnieuw, dan houdt dat weer op en zo gaan zij de gehele dag voorwaarts en achterwaarts. Het is een zeer ongewone, vreemde strijd. Maar indien u in een andere richting zou kunnen kijken, dan zou u de andere zijde kunnen zien. U zou een oude man op de hoogte van een heuvel kunnen zien; soms zijn zijn handen opgeheven en soms zijn zij neergelaten, en op een bepaalde verborgen wijze is dit alles verbonden met deze strijd. Als de handen van deze oude man opgeheven zijn, wint deze kant, en als zijn handen neergelaten zijn, wint de andere zijde. Als er één plaats in de Schrift is die ons de waarde van de voorbede leert, dan is het dit. Als er één hoofdstuk is dat ons het ware belang van de voorbede meedeelt, dan is dit het. Er was een helder, duidelijk verband tussen de overwinning van Gods volk en de biddende Mozes. Schriftgedeelte: Hebreeën 12:18-29.
Opnieuw komen wij vanavond samen voor het gebed. Als we ons begeven tot het verzoendeksel[1], tot de troon der genade, mogen wij slechts één ding voor ogen hebben. Er is slechts één punt waarop ik u zou willen wijzen vanavond: het komen tot Jezus en Zijn dierbaar bloed. Het is dit: Het bloed der besprenging, dat betere dingen spreekt dan Abel. De verwijzing is naar die vreselijke eerste moord toen Kaïn zijn broeder Abel doodsloeg en toen God zei: Daar is een stem des bloeds van uw broeder, dat tot Mij roept van den aardbodem. O, wat een stem was dat! Waarlijk, het was een roep om wraak, rechtvaardige wraak. Het was een roep die de hemel bereikte. Het was een roep die inging in de oren Gods. Het was een roep die verhoord werd in de ernstige zaak van Kaïn. Nu, de apostel spreekt hiervan. Waarom het gaat is dat het bloed van Abel, het eerste menselijke bloed dat ooit gestort was, sprak, en het sprak luid. Waarom het gaat is dat als het bloed van Abel spreekt, spreekt het bloed van Jezus dan niet? En als het bloed van Abel luid spreekt, spreekt het bloed van Jezus dan ook niet luid? En als het bloed van Abel het uitroept, roept het bloed van Jezus het dan ook niet uit? Schriftgedeelte: 2 Koningen 6:24-33; 7:1-2 en 16-20.
Dit was ware moeite, vreselijke moeite waarin Gods oude volk was te Samaría. Er was deze ontzaglijke hongersnood omdat de stad belegerd werd door het leger van de vijand, en de hongersnood werd zo erg dat het volk zelfs verzonk tot kannibalisme. Toen zeide Elísa. Toen de mens niets kon doen, toen de zaak onmogelijk was, toen het een zekere dood was, verwoesting en wanhoop, toen zeide Elísa. Wat hij zei scheen bijna bespottelijk te zijn: Morgen omtrent dezen tijd zal een maat meelbloem verkocht worden voor een sikkel, en twee maten gerst voor een sikkel, in de poort van Samaría. Met andere woorden, zij hadden tot dan helemaal niets te eten gehad; we lezen van de verschrikkelijke hoge prijs die zij gaven zelfs voor een ezelskop. Maar nu zouden zij overvloed hebben, voedsel van de beste kwaliteit, en overvloed tegen een geringe prijs en dat niet de volgende maand, of zelfs de volgende week, maar morgen omtrent deze tijd. Het was zo onmogelijk. Er was daar een edelman, een hoofdman, en hij lachte erom. Hij bespotte het. Gij zult het met uw ogen zien, doch daarvan niet eten. Schriftgedeelte: Zacharía 8:9-15
De Spreker hier is de HEERE der heirscharen, de almachtige God, en Hij doet zeer genadige beloften. Werkelijk, de beloften zijn in één woord samengevat: voorspoed - letterlijk in het oude Israël na het bouwen van de tempel en vervolgens vooruitziende naar de dagen van het Evangelie. Als we samenkomen voor het gebed, geliefde vrienden, zijn dit de dingen waar we om moeten bidden, persoonlijk, hier te Bethel, geheel onze kerken door en geheel de wereld door. Schriftgedeelte: 1 Koningen 18:36-46; Jakobus 5:16-18.
Mensen spreken over Elía als van een gebedsstrijder, of van een man “machtig in het gebed”. Hij had zeker een van de meest opmerkelijke verhoringen op het gebed die iemand gekend heeft. Denkt u maar aan de kleine jongen die tot leven werd gewekt; denk aan de inhouding van de regen gedurende meer dan drie jaar; denk aan het opnieuw vallen van de regen; denk aan het vuur van de hemel op de berg Karmel. Zo kunnen we wel doorgaan. Een man machtig in het gebed, een gebedsstrijder, enzovoort. Schriftgedeelte: Éxodus 19:1-6 en Jesaja 63:1-9. De schone zaak in deze twee hoofdstukken is dat de Heere Zijn volk draagt, dat de Heere hen in Zijn armen draagt, dat de Heere hen opneemt[1]. Hij zegt: En tot den ouderdom toe zal Ik Dezelfde zijn, ja, tot de grijsheid toe zal Ik ulieden dragen. Dat is een liefelijk woord voor oude mensen: Tot de grijsheid toe. Maar het is ook een liefelijk woord voor jonge mensen die de pelgrimsreis voor hen zien liggen en dat misschien vele, vele dagen, vele jaren: En tot den ouderdom toe zal Ik Dezelfde zijn, ja, tot de grijsheid toe zal Ik ulieden dragen. Maar o, dit opgenomen te worden! De zorgen komen, de problemen, moeilijkheden, zwarigheden, smarten, en de wereld zegt: moed houden[2]. Dat is het beste wat de wereld doen kan, en het kan het hartelijk en met meeleven zeggen. De wereld zegt: moed houden. Maar zo is het niet met Gods volk. Zij hebben iets beters: Het Evangelie heft mijn geest op; |
Meditaties
De meditaties op deze pagina zijn uitsluitend voor persoonlijk gebruik en mogen voor dat doel ook verspreid worden. Publicatie, in welke vorm ook, zonder onze toestemming is echter niet toegestaan! Predikanten
All
Archief
April 2021
Meld fouten
Mocht u taalfouten vinden, dan stellen wij het zeer op prijs dat u die aan ons doorgeeft!
|