Great God! How infinite art Thou! What worthless worms are we! Let the whole race of creatures bow, And pay their praise to Thee!
Thy throne eternal ages stood, Ere seas or stars were made; Thou art the ever-living God, Were all the nations dead.
Nature and time quite naked lie To Thy immense survey, From the formation of the sky, To the great burning day.
Eternity, with all its years, Stands present in thy view; To Thee there’s nothing old appears- Great God! there’s nothing new!
Our lives through various scenes are drawn, And vexed with trifling cares, While Thy eternal thought moves on Thy undisturbed affairs.
Great God! how infinite art Thou! What worthless worms are we! Let the whole race of creatures bow, And pay their praise to Thee!
Vertical Divider
Gods oneindigheid
Ps. 147:5; Hebr. 4: 13
Grote God! Hoe oneindig zijt Gij! Wat een waardeloze wormen zijn wij! Laat het hele geslacht der schepselen buigen, En hun lofprijzing aan U betalen!
Uw troon stond daar eeuwige eeuwen, Eer zeeën of sterren waren gemaakt; Gij zijt de eeuwig-levende God, Al waren alle naties dood.
Natuur en tijd liggen geheel naakt Voor Uw onmetelijke blik, Vanaf de vorming van het uitspansel, Tot op de grote dag der verbranding.
De eeuwigheid, met al haar jaren, Staat voor Uw ogen als tegenwoordig; Voor U is er niets dat oud lijkt – Grote God! er is ook niets nieuw!
Ons leven wordt door verscheiden tonelen gevoerd, En gekweld door beuzelachtige zorgen, Terwijl Uw eeuwige gedachte Uw onverstoorde regering voortgang doet vinden.
Grote God! Hoe oneindig zijt Gij! Wat een waardeloze wormen zijn wij! Laat het hele geslacht der schepselen buigen, En hun lofprijzing aan U betalen!