Weary of wandering from the Lord, And now made willing to return, I hear, and bow me to the rod; For now, not without hope, I mourn; There is and Advocate above, A Friend before the throne of love.
O Jesus! full of truth and grace, More full of grace than I of sin; Yet once again I seek thy face; Open thy arms, and take me in! All my backslidings freely heal, And love the faithless sinner still.
Thou know’st the way to bring me back, My fallen spirit to restore; O, for thy truth and mercy’s sake, Forgive, and bid me sin no more! The ruins of my soul repair, And make my heart a house of prayer.
Ah, give me, Lord, the tender heart, That trembles at the approach of sin; A godly fear of sin impart; Implant and root it deep within; That I may love thy gracious power, And never dare to offend thee more.
Bekeer u, o Israël! tot den HEERE, uw God
Hosea 14:1-4
Moede van het afdwalen van de Heere, En nu gewillig gemaakt om weder te keren, Ik hoor, en buig mij onder de roede; Niet zonder hoop, treur ik nu; Daarboven is een Advocaat, Een Vriend voor de troon der liefde.
O Jezus! vol van waarheid en genade, Voller van genade dan ik van zonde; Toch zoek ik nog eens Uw aangezicht; Open Uw armen en sluit mij in! En genees overvloedig mijn afkeringen, En heb de trouweloze zondaar nog steeds lief.
Gij kent de weg om mij terug te brengen, Om mijn gevallen geest te vernieuwen; O, omwille van Uw waarheid en genade, Vergeef, en gebied mij niet meer te zondigen! Herstel de puinhopen van mijn ziel, En maak mijn hart tot een huis van gebed.
Och, geef mij, Heere, het tere hart, Dat beeft bij het naderen van de zonde; Verleen een godvruchtige vrees voor de zonde; Plant en wortel deze vrees diep vanbinnen; Dat ik Uw genadige kracht moge duchten, En nooit meer U zal durven beledigen.