Mijn God, mijn Vader, gezegende Naam! O, mag ik U de mijne noemen? Mag ik met zoete verzekerdheid aanspraak maken Op een deel zo Goddelijk?
Alleen dit kan mijn vrezen beheersen, En mijn smarten gebieden te vlieden; Welk kwaad kan ooit mijn ziel bereiken Onder het oog van mijn Vader?
Wat Uw voorzienigheid ook wil onthouden Wil ik rustig afstand van doen, Want Gij zijt rechtvaardig, en goed, en wijs; O, buig mijn wil tot de Uwe.
Wat Uw heilige wil ook beschikt, O, geef mij kracht om te dragen; En laat mij weten dat mijn Vader regeert, En Zijn tedere zorg vertrouwen.
Als pijn en ziekte dit gestel vaneenscheurt, En het leven bijna wijkt, Is uw barmhartigheid niet nog dezelfde, Om mijn kwijnende hart te vervrolijken?
Als zorgen en smarten mij omringen, Waarom zou ik vrezen voor hun kracht? Zij kunnen mijn inwendige vrede niet verwonden, Als Gij, mijn God, nabij zijt.
Vertaling: Gerben Jongsma
Berijmd Mijn God, mijn Vader, rijk van Naam, Tot U te zeggen: mijn! Met zekerheid tot U te gaan, En weten kind te zijn!
Alleen wanneer ik voor U kniel Moet wijken wat zwaar woog; Geen schade hindert ooit mijn ziel: Ik ben in Vaders oog.
Wacht U met hulp uit Uw paleis, Dan blijf ik kalm en stil; Want U bent recht en goed en wijs; O, buig naar U mijn wil.
Wat ooit Uw wil ook op me legt, O, geef me kracht naar last; Dat ik aanvaard wat Vader zegt, Hij zorgt dat alles past.
Als mij ooit pijn of ziekte sloeg En leven bijna wijkt, Is Uw genade mij genoeg. Verheug mijn hart, ’t bezwijkt!
Als zorg en smart ooit mij omringt, Bent U toch aan mijn zij? Mijn rust is als die van een kind – Met U, mijn God nabij.