Thy mercy, my God, is the theme of my song, The joy of my heart, and the boast of my tongue; Thy free grace alone, from the first to the last, Hath won my affections, and bound my soul fast.
Thy mercy, in Jesus, exempts me from hell; Its glories I’ll sing, and its wonders I’ll tell; ‘Twas Jesus, my Friend, when he hung on the tree, Who opened the channel of mercy for me.
Without thy sweet mercy I could not live here; Sin soon would reduce me to utter despair; But, through thy free goodness, my spirits revive, And he that first made me still keeps me alive.
Thy mercy is more than a match for my heart, Which wonders to feel its own hardness depart; Dissolved by thy goodness, I fall to the ground, And weep to the praise of the mercy I found.
The door of thy mercy stands open all day, To the poor and needy, who knock by the way. No sinner shall ever be empty sent back, Who comes seeking mercy for Jesus’s sake.
Great Father of mercies, thy goodness I own, And the covenant love of thy crucified Son; All praise to the Spirit, whose whisper divine Seals mercy, and pardon, and righteousness mine.
Vertical Divider
Zingen van goedertierenheid
Psalm 89:2; 101:1; Romeinen 15:9
Uw barmhartigheid, mijn God, is het thema van mijn lied, De blijdschap van mijn hart en de roem van mijn tong; Uw vrije genade alleen, van begin tot eind, Won mijn genegenheden en bond mijn ziel vast.
Uw barmhartigheid, in Jezus, stelt mij vrij van de hel; Zijn heerlijkheid zal ik zingen, en Zijn wonderen vertellen; Het was Jezus, mijn Vriend, toen Hij aan het hout hing, Die het kanaal van barmhartigheid voor mij opende.
Zonder Uw zoete barmhartigheid kon ik hier niet leven; De zonde zou mij snel tot uiterste wanhoop brengen; Maar door Uw vrije goedheid herleeft mijn gemoed, En Hij Die mij levend heeft gemaakt, houdt mij ook levend.
Uw barmhartigheid overweldigt mijn hart, Dat tot zijn verwondering zijn eigen hardheid voelt wijken; Week geworden door Uw goedheid, val ik ter aarde, En ween tot lof van de genade die ik gevonden heb.
De deur van Uw genade staat de hele dag open, Voor de armen en nooddruftigen die onderweg aankloppen. Geen zondaar zal ooit leeg teruggezonden worden, Die genade zoekt om Jezus’ wil.
Grote Vader der barmhartigheden, ik erken Uw goedheid, En de verbondsliefde van Uw gekruisigde Zoon; Alle lof aan de Geest, Wiens Goddelijke fluistering Genade, en vergeving, en gerechtigheid verzegelt als de mijne.
Vertaling: Ruth Pieterman en Pieter Zuidijk (2e vers en laatste twee regels van vers 5)
(*) Heeft bijdragen geleverd in de Gospel Magazine van 1776-1777.