Where must a sinner fly, Who feels his guilty load, And stands condemned to die, Out of the mouth of God? Can any door of hope be found? Not any sure, on nature’s ground.
What if he mend his life, And pour out floods of tears, And pray with fervent strife? These pay no past arrears. The law, with unrelenting breath, Declares the wage of sin is death.
Who then shall reconcile Such jarring things as these? Say, how can Justice smile At Mercy on her knees? Or how can Mercy lift her head, Till all the legal debt is paid?
Jesus, thy helping hand Has made the contest cease, Paid off each law demand, And bought the blest release; Stern Justice, satisfied by thee, Bids Mercy bring the news to me.
O tidings sweet of grace, To sinners lost and poor, Who humbly seek thy face, And knock at Mercy’s door; Who taste the peace thy blood imparts, And feel the Saviour in their hearts.
All hail! we bless thee now! Who bought us with thy blood! Our gracious Shepherd thou, To bring us home to God. On earth we sing thy bleeding love, And long to see thy face above.
Vertical Divider
Christus de Schuilplaats van de zondaar
Romeinen 6:23; 10:4
Waarheen moet een zondaar vlieden, Die zijn schuldenlast gevoeld, En die uit de mond van God Veroordeeld is om te sterven? Kan enige deur der hoop gevonden worden? Met zekerheid geen enkele in de natuur.
Wat als hij zijn leven betert, En een vloed van tranen schreit, En vurig strijdt in het gebed? Deze kunnen geen vorige schulden betalen. De wet, met een onverbiddelijke adem, Verklaart dat de bezoldiging der zonde de dood is.
Wie zal dan met elkaar verzoenen Zaken die zo tegenstrijdig zijn? Zeg eens, hoe kan gerechtigheid glimlachen Naar barmhartigheid op haar knieën? Of hoe kan de barmhartigheid haar hoofd opheffen, Totdat alle wettige schuld betaald is?
Jezus, uw helpende hand Heeft de strijd beëindigd, Hij heeft elke eis der wet betaald, En de zalige vrijlating gekocht; De strenge gerechtigheid, door U voldaan, Gelast de barmhartigheid om mij het nieuws te brengen.
O zoete tijdingen van genade, Aan verloren en arme zondaren, Die ootmoedig Uw aangezicht zoeken, En die op de deur der barmhartigheid aankloppen; Die de vrede smaken die Uw bloed schenkt, En die de Zaligmaker in hun harten gevoelen.
Weest gegroet! Wij loven u nu! Die ons met Uw bloed hebt gekocht! Gij, onze genadige Herder, Zult ons thuis bij God brengen. Op aarde bezingen we Uw bloedende liefde, En verlangen we Uw aangezicht daarboven te zien.
Waar vlucht een zondaar heen, Belast met schuldennood? Hij hoort, waar licht verdween, Het oordeel van zijn dood – Waar is een deur van hoop voor mij? Niets wat ik doe brengt hulp dichtbij.
Wat als hij anders leeft En huilt tot in de nacht, En biddend alles geeft? Dat alles heeft geen kracht – De wet vonnist meedogenloos: Het loon van zonde is de dood.
Want wie betaalt ooit echt De dingen die ik breek? Hoe zwijgt die stem van recht, Waar ik haar steeds om smeek? – Genade kan niet zien op mij, Want ik ben nog niet schuldenvrij.
O Jezus, U Die redt, Want U beslist de strijd, En U betaalt de wet De prijs die echt bevrijdt – Aan recht wordt slechts door U voldaan, Genade kondigt vrijspraak aan.
Hoe heerlijk Uw bericht Voor zondaars, arm, doorboord, Zij zoeken Uw gezicht, En kloppen aan Uw poort – Als U in bloed Uw rust ons toont, En Jezus bij en in ons woont.
U loof ik bovenal! U kocht ons met Uw bloed! U, Herder van Uw stal, U brengt ons thuis bij God – Ik prijs U om Uw verse bloed, Verlangend dat ik U ontmoet.