“Ik ben,” zegt Christus, “uw heerlijk Hoofd,” (Dat wij acht mochten geven,) “De Opstanding der doden, Het Leven van allen die leven.
“Door het geloof in Mij ontvangt de ziel Nieuw leven, hoewel tevoren dood; En hij die in Mijn Naam gelooft, Zal leven om nooit meer te sterven.
“De zondaar die in zijn graf slaapt Zal op Mijn stem ontwaken, Wanneer ik eens begin te verlossen, Zal ik Mijn werk nooit verlaten.”
Vervul Uw belofte, genadige Heere, Aan ons die hier vergaderd zijn; Zend Uw Geest uit met het woord, En maak dat de doden zullen horen.
Behoud de kracht van het geloof levend In diegenen die Uw Naam liefhebben; Want zonde en Satan strijden dagelijks Om de heilige vlam uit te blussen.
Uw kracht en barmhartigheid kreeg eerst de overhand Om ons van de dood te bevrijden; Sindsdien zou ons leven vaak zijn weggestorven, Als het niet in U was.
Op u zien wij, voor U buigen wij, Tot U roepen wij om hulp; U bent ons Leven en Opstanding, Onze Hoop, onze Vreugde, ons Alles.
Vertaling: Pieter Zuidijk
Hoor, Christus, maakt u heilgenoot (Dat u daar acht op geeft!): “Ik ben het Opstaan uit de dood, Het Leven van wie leeft.
Geloof richt zielen tot hun Hoofd, Wie dood was, leeft voortaan; Want hij die in Mijn Naam gelooft, Zal nooit meer sterven gaan.
Wie zich in zondenslaap bevindt, Wordt wakker als Ik spreek; En reddingswerk dat Ik begin, Laat Ik nooit in de steek.”
Vervul, Heer’, Uw beloftewoord, Verenig hart en oor; Breng door Uw Geest het wonder voort, Geef doden goed gehoor.
En geef dat wie U kennen mag, Meer liefheeft en gelooft; Want zondenmacht wil elke dag Dat heilig lamplicht dooft.
Genade overwint mijn dood, En daarna maakt U vrij; Steeds brengt mijn falen mij in nood, Maar hoor, U leeft in mij!
Ik zie op U en roep U aan Of U mij helpen zal; Te leven en straks op te staan, Mijn Vreugde, Hoop en Al!