Ye children of God, by faith in his Son, Redeemed by his blood, and with him made one; This union with wonder and rapture be seen, Which nothing shall sunder, without or within.
This pardon, this peace, which none can destroy, This treasure of grace, this heavenly joy, The worthless may crave it; it always comes free; The vilest may have it, ’twas given to me.
’Tis not for good deeds, good tempers, nor frames; From grace it proceeds, and all is the Lamb’s; No goodness, no fitness, expects he from us; This I can well witness, for none could be worse.
Sick sinner, expect no balm but Christ’s blood; Thy own works reject, the bad and the good; None ever miscarry that on him rely, Though filthy as Mary, Manasseh, or I.
‘t Geloof van Gods kind ziet Christus alleen; Zijn bloedprijs bevrijdt, Zijn Geest maakt tot één; Die eenheid met Hem heb ik nimmer verdiend, Maar niets kan dan scheiden, niet vijand of vriend.
Vergeving en rust, zo vast door Zijn dood; Ontferming zo rijk, en vreugde zo groot; Onwaardigen erven, genade valt vrij; De ergste ontvangt het: Hij gaf het ook mij.
Geen loon op mijn werk, geen vrucht uit mijn stam; Het vloeit uit Zijn gunst, alleen door het Lam. En denk niet: geschiktheid is wat Hij verwacht; Ik spreek uit ervaring: ’t was kwaad wat ik bracht.
Ziek zondaar, verwacht geen hulp dan door bloed ; Verwerp eigen werk, of ’t kwaad is of goed; Wie Christus vertrouwen, ontkomen de strik, Zelfs zondaars als David, Manasse of ik.