I know the Lord is nigh, And would but cannot pray, For Satan meets me when I try, And frights my soul away.
I would, but can’t repent, Though I endeavour oft; This stony heart can ne’er relent Till Jesus makes it soft.
I would, but cannot love, Though wooed by love divine; No arguments have power to move A soul so base as mine.
I would, but cannot rest In God’s most holy will; I know what He appoints is best, Yet murmur at it still.
O could I but believe, Then all would easy be; I would, but cannot; Lord, relieve! My help must come from Thee.
By nature prone to ill, Till Thy appointed hour, I was as destitute of will As now I am of power.
Wilt Thou not crown at length The work Thou hast begun? And with the will afford me strength In all Thy ways to run?
Vertical Divider
Strijd
Romeinen 7:15-24; Galaten 5:17
Ik weet dat de Heere nabij is, En wil, maar kan niet bidden, Want Satan ontmoet mij wanneer ik het tracht, En jaagt mijn ziel weg.
Ik wil, maar kan geen berouw hebben, Al span ik mij daar vaak toe in; Dit steenachtige hart kan zich nooit laten vermurwen Totdat Jezus het zacht maakt.
Ik wil, maar kan niet liefhebben, Hoewel ten huwelijk gevraagd door Goddelijke liefde; Geen argumenten hebben kracht om Een ziel, zo laag als de mijne, te bewegen.
Ik wil, maar kan niet rusten In Gods meest heilige wil; Ik weet dat wat Hij beschikt, het beste is, Toch murmureer ik er steeds over.
O kon ik maar geloven, Dan zou alles gemakkelijk zijn; Ik wil, maar kan niet; Heere, help! Mijn hulp moet van U komen.
Van nature geneigd tot het kwade, Tot op Uw vastgestelde uur, Was ik even ontbloot van wil Als dat ik nu ben van kracht.
Zult Gij ten slotte niet bekronen Het werk dat Gij begonnen zijt? En mét de wil mij de kracht verlenen Om in al Uw wegen te lopen?