A debtor to mercy alone, Of covenant mercy I sing; Nor fear, with thy righteousness on, My person and offerings to bring. The terrors of law and of God With me can have nothing to do; My Saviour’s obedience and blood Hide all my transgressions from view.
The work which his goodness began, The arm of his strength will complete; His promise is Yea and Amen, And never was forfeited yet. Things future, nor things that are now, Not all things below nor above, Can make him his purpose forego, Or sever my soul from his love.
My name from the palms of his hands Eternity will not erase, Impressed on his heart it remains, In marks of indelible grace; Yes, I to the end shall endure, As sure as the earnest is given; More happy, but not more secure, The glorified spirits in heaven.
Vertical Divider
De volharding van de heiligen tot het einde
Romeinen 8:33-39; Jesaja 49:15
Een schuldenaar aan genade alleen, Van verbondsgenade zing ik; Bekleed met Uw gerechtigheid vrees ik ook niet, Om U mijzelf en mijn offeranden te brengen. De verschrikkingen van de wet en van God Kunnen met mij niets van doen hebben; De gehoorzaamheid en het bloed van mijn Zaligmaker Verbergen al mijn overtredingen uit het zicht.
Het werk dat Zijn goedheid begon, Zal Zijn krachtige arm voltooien; Zijn belofte is Ja en Amen, En is nog nooit verbeurd. Toekomende dingen, noch tegenwoordige, Alle dingen op aarde noch in de hemel, Kunnen Zijn voornemen veranderen, Noch mijn ziel scheiden van Zijn liefde.
De eeuwigheid zal mijn naam niet Uit Zijn handpalmen wissen, Mijn naam blijft op Zijn hart afgedrukt, In tekenen van onuitwisbare genade; Ja, ik zal tot het einde volharden, Zo zeker als het onderpand dat mij gegeven is; De verheerlijkte geesten in de hemel, Zijn wel gelukkiger, maar niet zaliger dan ik
Van schuldig alleen aan genâ, Verbondsgenâ, klinkt nu mijn lied; Geen schrik als ik offeren ga, Gerechtigheid kleedt mij om niet. Geen angst voor de wet of voor God, Niets kwelt meer wat vroeger zwaar woog; Want Jezus’ vervulling en bloed Verbergt al mijn schuld voor Gods oog.
Het werk dat Zijn goedheid begint, Voltooit Hij, want Zijn arm heeft macht; Het Woord waar Hijzelf Zich aan bindt, Geeft elke belofte Zijn kracht. En wat ooit ook komt of al is, In aards of in hemels bestaan, Maakt plannen van God ongewis, Of laat Christus’ liefde vergaan.
Mijn naam in de palm van Zijn hand Blijft eeuwig daarin gegraveerd; Gebrand in Zijn hart houdt het stand, Niets wat Zijn genade ooit keert; Ik zing nu dit lied dat mij past, En weet, ik volhard, altijd door; Wel zaliger, maar net zo vast, Klinkt heilig het hemelse koor.