Hymn 520
William Gadsby (1773-1844)
The law is good if a man use it lawfully
1 Timothy 1. 8
The law of the Lord is perfect and good,
But cannot afford nor comfort nor food, To sinners distressèd, o’erwhelmèd with fear, But Jesus the blessed can yield them good cheer. The sinner may toil with care and with pain, Some comfort to bring from Sinai’s flame, Spend long nights in sorrow, and days in distress, Yet find on the morrow the law does him curse. Where then can he flee for help or relief? A sinner is he, a rebel in chief; He feels himself guilty, and what can he do? He’s unsound and filthy, and no good can show. Thanks be to the Lamb, the great King of kings, Who comes just in time, and glad tidings brings, Applies peace and pardon, with power from above, The poor soul to gladden, and calls him his love. These tidings Christ brings, and they reach the heart; The Spirit he sends his truth to impart; The sweet Spirit seals him a son and an heir, And comforts and cheers him, and banishes fear. Then ravished with joy, and o’ercome with love, “Abba, Father,” he’ll cry, “my Lord and my God, My Friend and my Portion, my Head and my All; Thou art my Salvation from guilt, sin, and thrall.” |
De wet is goed, zo iemand die wettelijk gebruikt
1 Timotheüs 1:8
De wet des Heeren is volmaakt en goed,
Maar kan geen troost noch voedsel geven, Aan zondaren in nood, overweldigd door vrees, Maar Jezus de Gezegende kan hen hoop schenken. De zondaar kan zwoegen met zorg en moeite, Om enige vertroosting te krijgen van de vlam van Sinaï, Lange nachten doorbrengen in verdriet en dagen in angst, Maar zal ’s morgens bevinden dat de wet hem vloekt. Waarheen kan hij dan vluchten voor hulp of verlichting? Hij is een zondaar, een groot opstandeling; Hij gevoelt zichzelf schuldig, wat kan hij doen? Hij is ondeugdelijk en stinkende, geen enkel goed is in hem. Dank zij aan het Lam, de grote Koning der koningen, Die precies op tijd komt en het goede verkondigt, Hij past vrede en vergeving toe met kracht uit de hoge, Om de arme ziel te verblijden en noemt hem Zijn geliefde. Deze tijdingen brengt Christus en zij bereiken het hart; Hij zendt de Geest om Zijn waarheid te schenken; De zoete Geest verzegelt hem als zoon en een erfgenaam, Hij troost en verblijdt hem, en bant vreze uit. Verrukt door vreugde en overstelpt met liefde, ‘Abba, Vader,’ roept hij, ‘mijn Heere en mijn God, Mijn Vriend en mijn Deel, mijn Hoofd en mijn Alles; Gij zijt mijn Verlossing van schuld, zonde en slavernij.’ Vertaling Pieter Zuidijk
Berijming
De wet van de Heer’ is goed en volmaakt, Toch geeft ze geen troost of voedsel dat smaakt; Maar zondaars in nood, overspoeld door hun angst, Biedt Jezus gastvrij een verheugend ontvangst. De zondaar werkt hard, in pijn ieder uur, Zoekt troost voor zijn hart bij Sinaï’s vuur; De zorg van de dag neemt hij mee naar zijn bed, En voelt in de morgen de vloek van de wet. Waarheen kan hij gaan, waar daagt toeverlaat? Een zondaar is hij, een meester in ’t kwaad. Hij stapelt onreinheid, door schuld overstelpt, Hij wortelt in zonden, en niets dat hem helpt. Het Lam zij de dank! Het voert heerschappij En komt net op tijd, met tijding zo blij, Van rust en vergeving door kracht van omhoog. Verheugd krijgt de ziel Jezus’ vrede in ’t oog. Hoor, Christus’ bericht weerklinkt in het hart, Gods Geest maakt het waar – nu niets dat verwart. Hem zegelt Gods Geest tot een zoon die straks erft, En troost en verblijdt hem – geen vrees voor verderf. Nu roept hij verrast, door liefde verheugd, Mijn Vader, mijn God, mijn Heere, mijn Vreugd’, Mijn Vriend en mijn Hoofd en mijn Deel dat vervult, U bent mijn verlossing van zonde en schuld. |