What foolish worms are we! How prone to start aside, And in our troubles flee From Jesus’ wounded side; To wait on self, or something base, Instead of trusting sovereign grace!
O that our souls could wait At all times on the Lord; And watch at wisdom’s gate, Whose mercy will afford A constant flow of every good, To souls that trust alone in God.
The Lord is rich indeed, And richly will supply The waiting sinner’s need With blessings from on high; My expectation is from God; Then wait, my soul, upon the Lord.
If darkness him surround, His mercy’s still the same; He never will confound The soul that waits on him; He is my All; of him I’ll boast; On him I’ll wait, and in him trust.
Doch gij, o mijn ziel, zwijg Gode
Psalm 62:6
Wat zijn wij dwaze wormen! Hoe geneigd om af te wijken, En om in onze zorgen te vluchten Van Jezus’ doorwonde zijde; Het van onszelf te verwachten of op iets laags, In plaats van op soevereine genade te vertrouwen!
O, dat onze zielen konden wachten Te allen tijde op de Heere; En te wachten aan de poort der wijsheid, Wiens barmhartigheid zal veroorloven Een voortdurende stroom van ieder goed, Tot zielen die op God alleen vertrouwen.
Inderdaad, de Heere is rijk, En zal rijkelijk voorzien In de nooddruft van de wachtende zondaar Met zegeningen uit de hoge; Mijn verwachting is van God; Daarom, mijn ziel, wacht op de Heere.
Als donkerheid Hem omringt, Blijft Zijn barmhartigheid altijd dezelfde; Hij zal nooit beschamen De ziel die op Hem wacht; Hij is mijn Alles; van Hem zal ik roemen; Op Hem zal Ik wachten, en op Hem vertrouwen.