Hymn 785
Joseph Hart (1712-1768)
The Crucifixion
Psalms 22. 11-18; 69. 19-21
Oh! what a sad and doleful night
Preceded that day’s morn, When darkness seized the Lord of light, And sin by Christ was borne! When our intolerable load Upon his soul was laid, And the vindictive wrath of God Flamed furious on his head! We in our Conqueror well may boast; For none but God alone Can know how dear the victory cost, How hardly it was won. Forth from the garden fully tried, Our bruisèd Champion came, To suffer what remained beside Of pain, and grief, and shame. Mocked, spit upon, and crowned with thorn, A spectacle he stood; His back with scourges lashed and torn; A victim bathed in blood. Nailed to the cross through hands and feet, He hung in open view; To make his sorrows quite complete, By God deserted too! Through nature’s works the woes he felt With soft infection ran; The hardest thing could break or melt, Except the heart of man. This day before thee, Lord, we come; O melt our hearts, or break; For, should we now continue dumb, The very stones would speak. True, thou hast paid the heavy debt, And made believers clean, But he knows nothing of it yet, Who is not grieved at sin. A faithful friend of grief partakes; But union can be none Betwixt a heart like melting wax And hearts as hard as stone; Betwixt a head diffusing blood And members sound and whole; Betwixt an agonising God And an unfeeling soul. Lord, my longed happiness is full, When I can go with thee To Golgotha; the place of skull Is heaven on earth to me. |
De kruisiging
Psalmen 22:12-19; 69:20-22
O! wat een droevige en treurige nacht
Ging aan die grote morgen vooraf, Toen duisternis de Heere van het licht omving, En de zonde door Christus gedragen werd! Toen onze ondraaglijke last Op Zijn ziel gelegd werd, En de wrekende toorn van God Ontvlamde grimmig op Zijn hoofd! Wij mogen zeker in onze Overwinnaar roemen; Want niemand, behalve God Kan weten wat de dierbare overwinning gekost heeft, Hoe zwaar het werd verkregen. Volkomen beproefd kwam Onze verbrijzelde Overwinnaar uit de hof, Om te lijden wat nog overbleef Aan pijn, smart en schande. Bespot, bespuugd en met doornen gekroond, Werd Hij tot een schouwspel gemaakt; Zijn rug door zweepslagen gegeseld en gescheurd; Een in bloed doordrenkt Slachtoffer. Door Zijn handen en voeten aan het kruis genageld, Hing Hij openlijk voor een ieder ter aanschouwing; Om Zijn smarten volkomen te maken, Werd Hij ook door God verlaten! Vanwege de werken der natuur voelde Hij de ellenden Als een trage besmetting; Het hardste ding zou kunnen breken of smelten, Behalve het hart van de mens. Deze dag verschijnen wij voor U, Heere; O, versmelt of verbreek onze harten; Want als wij nu zouden zwijgen, Dan zouden zelfs de stenen spreken. Het is waar, Gij hebt de zware schuld betaald, En gelovigen rein gemaakt, Maar hij weet hier nog niets van, Die niet bedroefd is over de zonde. Een getrouwe vriend heeft deel aan de smart; Maar vereniging kan er niet zijn Tussen een hart die smelt als was En harten die zo hard zijn als steen. Of tussen een Hoofd dat bloed uitstort En leden die deugdelijk en gezond denken te zijn; Tussen een God in zielensmart En een ongevoelige ziel. Heere, mijn begeerde gelukzaligheid is volkomen, Als ik met U kan gaan Naar Golgotha; de Hoofdschedelplaats Dat is voor mij de hemel op aarde. Vertaling: Pieter Zuidijk
Berijming
Hoe droevig donker was die nacht, De pijn begon al vroeg; Het donker greep het Licht met kracht Toen Christus zonden droeg! Toen onze niet te dragen last Gelegd is op Zijn ziel! God stelt Zijn eis rechtvaardig vast – Hoe wraakvuur op Hem viel! Dus roem de Held Die ons verlost! Alleen Zijn Vader weet Hoeveel Zijn overwinning kost, Hoe zware strijd Hij streed. Want in die nacht werd Hij beproefd, Men bond Hem als een lam, Ter dood toe was Zijn ziel bedroefd, Toen pijn en schande kwam. Bespot, bespuwd, met doorn gekroond, Geslagen en doorploegd, Als schouwspel is die Vorst getoond, Als mens die hijgend zwoegt. Met spijkers door Zijn hand en voet Hing toen de Middelaar; In eenzaamheid gaf Hij Zijn bloed, Zelfs God verliet Hem daar. Een milde regenbui verweekt De grond waarop zij viel; Een ijsschots zelfs nog smelt of breekt, Maar niet de mensenziel. Vandaag roept U ons, Heer’ – ik kom, O, smelt of breek ons toch; Want blijven wij vandaag hier stom, Dan spreken muren nog. U droeg voor schuldigen de straf, Hun kwaad wordt weggespoeld; Maar ver is van die vrede af Wie zonde nog niet voelt. Een trouwe vriend lijdt mee in pijn Maar kan dat nooit alleen; Want hoe kan hij invoelend zijn Met iemand hard als steen? Zie, spot treft Zijn geliefd gelaat, Wie is er die het ziet? Gods toorn bestrijdt elk schuldig kwaad – Een dode merkt dat niet. Mijn lang verwacht geluk is groot Wanneer ik met U reis Naar Golgotha, die plaats van dood, Zij wordt mij paradijs. |