Hymn 947
Benjamin Beddome (1717–1795)
|
|
Great God! to thee I’ll make
My griefs and sorrows known; And with a humble hope Approach thy awful throne; Though by my sins deserving hell, I’ll not despair, for who can tell? To thee, who by a word My drooping soul canst cheer, And by thy Spirit form Thy glorious image there; My foes subdue, my fears dispel; I’ll daily seek, for who can tell? Endangered or distressed, To thee alone I’ll fly, Implore thy powerful help, And at thy footstool lie; My case bemoan, my wants reveal, And patient wait, for who can tell? My heart misgives me oft, And conscience storms within; But one sweet smile from thee At once would make me clean. If thou be mine, all will be well; And why not so? for who can tell? |
Grote God!
Aan U maak ik mijn verdriet en smart bekend; En met een nederige hoop Nader ik Uw ontzaglijke troon; Wegens mijn zonden verdien ik de hel, Ik zal niet wanhopen, want wie weet? U kunt door één woord Mijn kwijnende ziel verblijden, En door Uw Geest Uw heerlijk Beeld daar formeren; Mijn vijanden onderwerpen, mijn angsten verdrijven; Dagelijks zal ik zoeken, want wie weet? In gevaar of in benauwdheid, Tot U alleen zal ik vluchten, Om Uw krachtige hulp smeken, En aan Uw voetbank liggen; Mijn toestand beklagen, mijn nooddruft bekendmaken, En geduldig wachten, want wie weet? Mijn hart boezemt mij vaak angst in, En in mijn geweten stormt het; Maar één zoete glimlach van U Zal mij terstond reinigen. Als U de mijne bent, dan zal alles wel zijn; En waarom zal het niet zo zijn? Want wie weet? Vertaling: Pieter Zuidijk.
|