Toen hij zestien jaar oud was, begon de Heere het werk van genade. Over deze gebeurtenis schreef hij: ‘Ik hoorde ds. Eben Clark in Manningford met grote kracht preken over Hand. 14:22: Versterkende de zielen der discipelen, en vermanende, dat zij zouden blijven in het geloof, en dat wij door vele verdrukkingen moeten ingaan in het Koninkrijk Gods. Voor het eerst in mijn leven luisterde ik met voordeel… Ik voelde die avond dat hij wel tot middernacht kon doorgaan met preken; mijn oren waren werkelijk ‘doorboord aan de deurposten’ en ik kwam in een ernstige gemoedstoestand. Ik hoopte dat ik ooit het hemelse Koninkrijk zou bereiken, maar ik realiseerde me weinig wat de woorden ‘door vele verdrukkingen’ inhielden.’ In september 1951 verliet vader Southampton om naar de universiteit van Leicester te gaan. Over zijn eerste jaar daar schreef hij: ‘hoewel ik elke zondag naar de kerk ging, werd ik diep ondergedompeld in de wereld.’ Binnen twee maanden was hij betrokken bij een ernstig motorongeluk, en toen kreeg hij een mysterieuze ziekte en werd hij in het ziekenhuis opgenomen. Tijdens beide gebeurtenissen werd zijn leven gespaard en hij zei vaak over die gebeurtenissen dat het de eerste twee roepstemmen van de Heere waren. (1 Sam. 3:4-6). Maar hij keerde weer terug naar de wereld, en toen zakte hij voor zijn examens. Hij was in grote opstand en zei tegen een vriend: ‘Het kan me niet schelen wat er gebeuren zal.’ Hij schreef: ‘Toen kwam de Heere over. Net voordat ik naar de universiteit terugkeerde tegen het einde van september 1952, lag ik op een avond in bed voordat ik ging slapen, toen de Heere met kracht en autoriteit in mijn hart sprak. Ik heb tijdens de prediking vaak gezegd dat ik weet wat Elía ervaren heeft in de grot, toen de Heere tot hem sprak met de kleine zachte stem van God. Het waren deze woorden: Daarom gaat uit het midden van hen, en scheid u af, zegt de Heere, en raakt niet aan hetgeen onrein is (2 Kor. 6:17). Het werd drie keer herhaald, en ik hoefde de Heere nooit te vragen wat ik zou moeten verlaten; het was de wereld en het wereldse gezelschap waaronder ik zo lang vertoefd heb.’ Als hij preekte, zei hij vaak over deze ervaring: ‘En de Heere riep Samuël weer voor de derde keer’ (1 Sam. 3:8, Eng. Vert.). Hij schreef toen dat hij ‘al biddende zijn weg ging’ en vervolgens slaagde hij voor al zijn examens, en ontving hij veel zegen in het afhankelijk zijn van de Heere, vooral op een morgen, toen hij Jeremía 17:7 aan het lezen was. Gezegend daarentegen is de man, die op den Heere vertrouwt, en wiens vertrouwen de Heere is! Toen hij in Leicester was, ging hij vaak naar Coventry om Ds. John Green te horen preken en hij zei dat deze preken ‘veel dierbare herinneringen nagelaten hebben.’ Gedurende de jaren 1953-1954, toen hij in grote duisternis was, werd hij heel erg gezegend [tijdens het lezen van] hymn 132 vers 2 (Gadsby’s hymns):
Ook werd hij gezegend tijdens een avonddienst op zondag over Jer. 39:18: Want Ik zal u zekerlijk bevrijden, en gij zult door het zwaard niet vallen; maar gij zult uw ziel tot een buit hebben, omdat gij op Mij vertrouwd hebt, spreekt de Heere. Hierover zei hij: ‘Mijn hart was vervuld met Zijn liefde en ik huilde mijzelf die nacht in slaap.’ Tijdens deze periode werd plotseling de last van het ambt op zijn schouders gelegd toen hij ’s avonds naar huis liep. Hij sprak van ‘tijden om te horen’ betreffende de bediening tijdens deze periode, ook wanneer zijn vader preekte over Hand. 12:8: En de engel zeide tot hem: omgord u, en bind uw schoenzolen aan. En hij deed alzo. En hij zeide tot hem: werp uw mantel om, en volg mij. Dit gebeurde op de pinksterdag in 1954 tijdens een gedenkdienst in Coventry. Hiervan zei hij: ‘Toen wist ik er nog maar weinig van dat er nog vijftien jaren voor me lagen achter de woestijn (Ex. 3:1) voordat de Heere de deur zou openen.’ Hij deed zijn laatste examen in juni 1955 en keerde terug naar huis in Southampton. Hij voegde zich bij het 5e regiment van de Royal Horse Artillery in augustus 1955, om de nationale dienstplicht te vervullen. In het begin ging hij naar het basistrainingskamp van het regiment in Oswestry in Shropshire. Hij schreef: ‘ik werd ingekwartierd met ongeveer zestig mensen, en ik kende niemand. Ik had een klein zakbijbeltje bij me, dat in de borstzak van mijn uniform paste. En ik wist dat als ik die nacht niet naast mijn bed zou neerknielen om te bidden, dat ik het de komende twee jaar ook niet zou doen. Met veel vrees en beven knielde ik naast mijn bed om te bidden en te lezen. Eerst was er een groot geroezemoes en gepraat in de kamer. Ik verwachtte dat er een soldatenlaars of iets anders naar mij toe gegooid zou worden. In plaats daarvan werd het gepraat op de kamer steeds minder en werd het helemaal stil. Ik ging naar bed, en ons werd gezegd dat we onze horloges en al onze waardevolle spullen onder ons kussen moesten neer leggen en erop moesten gaan slapen, omdat er ’s nachts vaak diefstal gepleegd werd. Gedurende de dagen die volgden spraken vijf soldaten met mij en zeiden dat zij elke avond in het geheim baden voordat zij gingen slapen.’ Later werd hij verplaatst naar Tonfanau, aan de kust van Wales. De Heere bracht hem daar op een bijzondere wijze samen met een jonge man, die een Strict Baptist was. Hij schreef: ‘wat was het opmerkelijk, dat de Heere ons uit dat hele kamp van tweeduizend man samenbracht!’ al snel werden ze verplaatst naar een ‘senior’ groep en was het hun beurt om tijdens de kerkdiensten van het leger een preek voor te lezen. Zij lazen preken van Ds. Herbert Dawson (van Bethersden) voor aan de troepen. Na acht weken vertrok onze vader naar Woolwich. Op 23 december 1955 vertrok hij naar Duitsland en kwam op kerstavond aan in Osnabrück waar hij bleef totdat het regiment terugkeerde naar Engeland in februari 1957. In deze goddeloze plaats gaf de Heere hem een geestelijke vriend. Omdat zij nergens een kerkdienst konden bijwonen begonnen zij samen gebedsbijeenkomsten te houden op een avond in de week. Na verloop van tijd voorzag de Heere hen van een godzalige veldprediker, waarvan hij schreef: ‘er ging een zoete geur uit van zijn gebeden en ik begon veel van hem te houden,… ik zal altijd de zoetheid onthouden waarmee hij op een zaterdagavond het vers uit Hooglied 1:14: verklaarde: Mijn Liefste is mij een tros van Cyprus, in de wijngaarden van En-Gedi.’ In januari 1956 werd hij, terwijl hij diende bij de troepen van het hoofdkwartier van het regiment, uitgezonden voor een oefening die vier dagen duurde. Het was erg zwaar weer. Hij schreef op dat ‘er plotseling, tijdens het marcheren, toen we met onze ogen naar de grond gericht liepen vanwege het felle licht dat op de sneeuw weerkaatste, een grote explosie plaatshad bij ons in de buurt. Veel stenen en rotsen vielen rondom ons neer.’ Deze explosie was het middel om hen te weerhouden te lopen over de rand van een steengroeve. Dat zou anders een val van ongeveer honderd meter betekend hebben. Hij zei: ‘sinds dat de jaren voorbijgegaan zijn, heb ik teruggekeken naar die dag en ik besefte dat het de genade van God was om mij nog eenmaal te sparen.’ Vader zegt verder: ‘Toen ik in december van dat jaar 1956 terugkeerde naar Engeland, voelde ik de dorheid van het afgelopen jaar vanwege het feit dat ik zo lange tijd van de prediking van het Evangelie afgesneden was. Ik voelde ook de dodende invloed van het soldatenleven in haar totale goddeloosheid. Toen ik vanuit Hoek van Holland in Harwich aankwam, nam ik mij voor om, voordat ik naar Southampton zou gaan, naar de kapel van Gower Street te gaan om Ds. John Green te horen preken. Ik weet nog dat ik die avond naar het Charing Cross Station ging, en terwijl de trein passeerde langs het einde van het station in Waterloo, kon ik niet eens bidden. Ik voelde zo’n hardheid in mijn ziel. Ik was een paar minuten te laat toen ik de kapel bereikte, en toen ik binnen kwam was men bezig met het zingen van de eerste hymn, die de diaken, de lieve oude mr. Oxlade had opgegeven. Ik boog mijn hoofd en hoorde hen het derde vers van hymn 990 (Gadsby’s) zingen:
Mijn hart werd onmiddellijk week gemaakt onder een zoet gevoel van de waarheid in die hymn, die de uitdrukking van mijn verlangen was. Ik gevoelde de aanwezigheid van de Heere in die kapel op die avond. John Green preekte over de woorden van Jezus tot de hoofdman over honderd in Matth. 8:13: Ga heen, en u geschiede, gelijk gij geloofd hebt. Het was een gezegende tijd voor mijn ziel en ik voelde mij geheel verlost van al mijn schuld en banden en liep terug naar Charing Cross Station, met een zoet gevoel van vrede in mijn hart.’ Het regiment van vader keerde terug naar Tidworth in Salisbury Plain in februari 1957, waar hij verbleef tot begin mei. Het regiment werd toen verplaatst naar Crickhowell in Wales. Hij schreef: ‘hier was ik weer in een geestelijk dorre plaats. Op de zondag bleef ik alleen en las ik preken en bad ik. Ik herinner mij een zondag toen ik een bijzondere geest van gebed en toegang tot de Heere voelde om te bidden voor mijn geliefden. Ik verliet het leger tijdens de eerste week van augustus 1957, na twee jaren, waarin ik voelde dat de Heere mij niet verlaten heeft. In augustus 1957 nodigde Ds. David Fountain, dominee aan de Spring Road, Southampton, vader uit om op een groepsvakantie te gaan naar Branscombe in Devon. Hierover schreef hij: ‘David nam ongeveer zeventig jonge mensen uit de wijk Sholing van Southampton om te kamperen in een veld dicht bij de kust. Velen van hen kwamen uit een arm gezin. Elke avond was er een dienst in de grote tent. Toen ik op een avond na de dienst geestelijke werkzaamheden had, ging ik alleen naar het veld toe om een eindje te lopen. Toen voelde ik een grote geest van gebed op mij komen. Ik herinner me dat ik plat op de grond lag in de duisternis. Hier kwam de Heere [over] en het was een Bethel voor mijn ziel. Nog nooit eerder had ik zo’n vrijheid in het gebed gehad. Het was alsof er geen hindernis tussen de Heere en mijn ziel was. Ik gevoelde dat als ik op die plek begraven zou worden, ik dan hoop had dat alles wel zou zijn. Omdat ik werkzaamheden had met betrekking tot de bediening van het Woord, voelde ik me gedrongen om aan de Heere te vragen of Hij de deur wilde openen. Maar ik voelde een duidelijke terughouding van vrijheid tijdens het vragen hierom. Toch vloeide er de hele tijd een preek door mijn gedachten en het was alsof ik een gemeente met grote vrijmoedigheid aansprak.’ Hij sprak verder over deze voorbereidingstijd op de bediening: ‘later die week, op een avond na de dienst, ging ik de duisternis in om met een groep jonge mensen een eindje te lopen langs de rotswand. Ik droeg de kleine Bijbel bij me die ik in het leger ook al had. Ik had een zaklamp bij me en we stopten allemaal en gingen zitten op de top van de klif, om naar de golven te luisteren, die op de kust onder ons stuk sloegen. Toen voelde ik me gedrongen om de Bijbel uit mijn zak te halen en aan hen het tiende hoofdstuk van het Evangelie van Johannes voor te lezen. Toen ik bij het negende vers kwam, Ik ben de Deur; indien iemand door Mij ingaat, die zal behouden worden; en hij zal ingaan en uitgaan, en weide vinden, werd mijn mond geopend om met grote vrijmoedigheid te spreken. Terwijl ik aan het spreken was kwam een andere groep jonge mensen bij ons zitten. Ik kon niet een van hun gezichten zien in de duisternis, maar omdat ik mij de vrijmoedigheid en zoetheid herinner die ik die nacht voelde, heb ik mij vaak afgevraagd of er ook wat zaad in de wel toebereide aarde gevallen was.’ Vader schrijft verder: ‘Op de eerste zondag van september 1957, drukte de Heere voor de eerste keer het sacrament van de doop op mijn hart, toen ik het avondmaal bediend zag worden in Bethesda (Southampton). Ik gevoelde het gebod om de Heere te volgen in dat nederige en verachte sacrament. Maar net zoals Mozes (toen hij naar Farao ging, Ex. 3:11) deinsde ik er voor terug vanwege vrees en omdat ik mij geheel onbekwaam voelde, maar vanaf die tijd wist ik dat ik het pad van ongehoorzaamheid bewandelde, en zo veel als ik probeerde ongehoorzaam te zijn, [zo veel] volgde de Heere mij. Terugkijkend kan ik nu de voorbereiding ervan zien. Tijdens een tijd van gebed in Branscombe, die ik nooit meer zal vergeten, toen ik voelde dat ik wel kon sterven op dat dierbare stukje grond in november 1957, werd een jongeman gedoopt door mijn vader. Ik zat voor de dienst achter in de kerk, en toen ik mijn hymnboek van Gadsby opende, gleden mijn ogen over nummer 426 en de laatste twee regels van het laatste vers:
Deze woorden deden mij beven, omdat ik wist dat het de stem van de Heere was tot iemand die leeft in ongehoorzaamheid. Twee keer naderde ik tot de consistorie van mijn vader en zei tegen hem: ‘Ik denk dat ik gedoopt zal worden.’ Zijn reactie was: ‘Nee, dit is niet de juiste weg om te komen.’ Ik kan nu zien wat een gelijk hij had. Hij kon zien dat er geen volledige gehoorzaamheid was aan het bevel van de Heere in mijn hart. En zo ging deze [geestelijke] oefening voort, terwijl mijn zenuwen nog steeds zwak waren, totdat mijn vader in het begin van 1958 preekte over 1 Kon. 18:21: Hoe lang hinkt gij op twee gedachten? Dit raakte mijn hart aan en ik ging na de dienst meteen naar hem toe in de consistorie en zei: ‘Vader, ik zal komen.’ Zijn reactie was: ‘Dat is beter.’ Ik kwam voor de gemeente in Bethesda op 18 januari en werd aangenomen en gedoopt op zondagavond 26 januari 1958. Na een intense huivering vanwege de vrees tijdens het begin van de dienst, ervoer ik, terwijl ik met mijn vader op de trede van het doopbassin stond, wachtend om ondergedompeld te worden in het water, een grote kalmte, en ik zal nooit de gedachte vergeten, die door mijn geest heen schoot: ‘Heere, als dit de dood is, dan verlang ik niets meer.’ De volgende week woonde vader de rouwdienst bij van mr. Griffiths Vaughan in Bournemouth. Hij schreef: ‘Ik zag nu wat het was om met Christus begraven te zijn in de doop en tijdens die begrafenisdienst werd het met kracht op mijn gemoed gedrukt dat de mantel van Elía was gevallen op Elísa. Op een lieflijke wijze en met grote kracht voelde ik de woorden: En Elísa zag het, en riep: Mijn vader, mijn vader, wagen Israëls en zijn ruiteren! (2 Kon. 2:12). Dit gebeurde in februari 1958 en het duurde nog elf jaren voordat die mantel uiteindelijk op mijn schouders viel. Ik werd door mijn vader toegelaten tot de gemeente in Bethesda op de eerste zondag in februari, en tijdens de bediening voelde ik de woorden in mijn geest: U, o Christus, bent alles wat ik wil.’ Hij zei verder: ‘Ik moest nu op zoek gaan naar een baan, maar tegelijk had ik geestelijke werkzaamheden met betrekking tot de bediening. Terwijl ik de terughouding die ik te Branscombe over die zaak voelde vergat, zag ik steeds op de Heere, om spoedig een geopende deur te krijgen en daarom besloot ik om geen werk te nemen, maar om de Schrift en de werken van goede mensen te onderzoeken,… maar ik kwam in diepe duisternis en verzoeking. Terugkijkend kan ik nu zien dat ik de hand van de Heere probeerde te dwingen met betrekking tot de bediening, en in die tijd wandelde ik niet op het pad van Zijn bevelen. Toch bestuurde de Heere het tot mijn nut. Na een tijd kreeg ik een baan bij de Southampton Borough Corporation, om opzichter te zijn over de rivier Itchen voordat er een nieuwe brug gebouwd werd.’ Daarna volgde vader een opleiding van één jaar om leraar te worden aan de universiteit van Southampton en hij werd aangenomen. Hij begon in oktober 1958 en woonde thuis. In januari 1959 ging hij bij meneer en mevrouw Ebb Lewis wonen in Worthing en voltooide hij een praktijkopleiding van tien weken op de Worthing Boys’ High School. De hoofdmeester was een lid van de [Plymouth?] Brethren Assembly, en toen vader zijn sollicitatiegesprek had, zag hij een Bijbel op het bureau liggen; toen het gesprek ten einde liep, legde de hoofdmeester zijn hand op de Bijbel en zei: ‘Hoe sta je tegenover dit Boek?’ Vader zei tegen hem: ‘Ik geloof alles ervan.’ En daarna werd hem ook gevraagd om de Schrift uit te leggen in de tweede klas, hoewel hij aangenomen werd om geschiedenis te geven. Hij moest de geautoriseerde versie van Gideon’s Nieuwe Testament gebruiken. In april 1959 had hij een sollicitatiegesprek op de Boys’ High School in Trowbridge voor een baan als leraar Latijn en geschiedenis, en de baan werd hem aangeboden. Zo begon zijn omgang met Trowbridge die 53 jaren duurde. Hij zei: ‘Trowbridge was, vanaf september 1959, met betrekking tot de bediening voor mij als achter de woestijn (Ex. 3:1). Hij kon in het begin geen huisvesting vinden bij mensen van zijn kerk en moest zodoende onderdak zoeken bij wereldse mensen, wat hem geestelijk dodig maakte, en wat het fundament legde voor zijn levenslange strijd tegen de televisie. Hij schreef: ‘Ik herinner me dat ik naar de Halve Chapel fietste op een zondagmorgen, en toen ik de Backstraat passeerde, sprak mijn hart dat gebed: Heere, indien Gij wilt, Gij kunt mij reinigen (Matth. 8:2). Ik voelde me zó vuil.’ Hij had in deze jaren last van zijn zenuwen, maar hij kreeg tijdens die jaren veel kracht van de Heere. Hij schreef: ‘Op een vrijdagavond ging ik naar het station van Trowbridge en toen voelde ik mij zó ziek van de zenuwen. Ik was ook bang om te reizen. Ik vergeet nooit dat de Heere toen ik op het perron kwam, met kracht in mijn hart sprak (Gadsby’s: 769, vers 2):
Alle vrees was verdwenen en ik reisde die avond in volle vrede. Anderen merkten dat de Heere hem op de bediening aan het voorbereiden was. De weduwe van mr. Walter Croft, die in Bradford-on-Avon woonde, vroeg hem: ‘Heeft de jongeman die de preken in The Halve voorleest zin om ooit te gaan preken?’ Vader schreef: ‘Ik was verrast en ontweek geheel haar vraag, maar kreeg er later spijt van. Rond deze tijd werd mij gevraagd om preken te lezen in de kapel van The Halve, omdat er in die tijd weinig predikanten waren. Toen vroeg de oude mevrouw Gumey mij in haar huis of ik werkzaamheden had met betrekking tot het ambt, en ik moest haar vertellen dat dat zo was. Ik vroeg haar hoe ze kon weten [dat ik die werkzaamheden had]. En zij zei dat zij dat kon merken aan mijn gebeden tijdens de gebedsbijeenkomst.’ Op school vroeg de bovenmeester hem of hij les zou willen geven uit de Schrift. Hij werd het eens met de voorwaarde dat hij alleen de Bijbel zou gebruiken. Later kwamen ze overeen dat hij Bijbelstudies zou hebben in de bibliotheek op dinsdag- en donderdagavond. Kleine groepjes leerlingen woonden deze [studies] bij en hij begon een andere Bijbelstudie in zijn kamer op de zondagmiddagen. Hij schreef: ‘Ik liep (onvoorbereid) al de Evangeliën door, ongeveer tien verzen per keer, en ik legde de waarheid die erin vervat was uit. Later verhandelde ik andere gedeelten van de Bijbel zoals de profetie van Jesaja en het boek Job.’ Toen hij beroepsadviseur werd, kreeg hij op deze school andere mogelijkheden. Hij zei: ‘Dit gaf mij de mogelijkheid om aan de studenten te vragen of zij ooit wel eens gebeden hadden over hun toekomst. Sommigen reageerden hierop met enige spot, maar anderen bekenden dat zij dat wel gedaan hadden. Vaak vroeg ik de Heere of Hij mij een opening zou willen geven om een woord in Zijn Naam te spreken, en soms was ik verrast hoe er een opening of mogelijkheid voorviel, zonder over de zaak na te denken. Ik herinner mij dat, toen ik de stad inreed, en ik de brandweerkazerne aan de Hilperton Road voorbijreed, met kracht dit verlangen in mijn hart kwam:
We hebben reden om te geloven dat dit gebed gehoord en verhoord is. Hij zag enkele van de geestelijke vruchten op zijn arbeid op de school – één van degenen voor wie hij bekwaam gemaakt werd [om hem] te leiden en onderwijzen in die dagen, is nu een dominee van de ‘Gospel Standard’. Wij hebben hem horen spreken over de hoop die hij had met betrekking tot verscheidene anderen – de grote dag zal het openbaren. Hij had echt een Evangelisch hart en een grote zorg voor zielen. In de zomer van 1961 ging hij naar Holland om te logeren bij meneer Segers, een diaken van de Gereformeerde Gemeente te Lisse. Hij schreef: ‘Ik had de beste herinnering aan de zondagmiddag van die vakantie, toen ik alleen in de kamer zat, toen de Heere mij zegende in mijn ziel met hymn 596 vers 3 van Gadsby:
Toen werd mijn ziel vervuld met een groot gevoel van vrede, dat de gehele middag bleef. Dat gaf mij zó’n zoete hoop dat het goed was met mijn ziel. Holland werd de plaats waar de Heere mijn ziel meer dan eens begunstigde met Zijn nabijheid.’ In september 1963 kwam ds. R. E. Mercer [bij ons] om in The Halve te preken. Zijn tekst ging over Elía en Elísa. Vader zei: ‘Wat een zoete dag was dat voor mij! Hij sprak over al mijn werkzaamheden met betrekking tot het ambt en sprak er over alsof hij ze allemaal wist. Maar hij beëindigde zijn preek die avond met de woorden: ‘Sta stil; en als u niet kunt stilstaan, zit dan stil; en als u niet kunt stilzitten, wees dan stil.’ Het werd met kracht in mijn gedachten gebracht dat ik, met betrekking tot het ambt, nog eens zes jaar moest wachten, en [de uitkomst] bewees dat het zo was.’ Er kwam een tijd wanneer de bovenmeester vroeg of er vrijwilligers waren om een [godsdienst]groep te leiden. Na twee jaar terughoudendheid schreef vader: ‘Op een morgen beloofde ik de Heere dat, als hij het weer zou vragen, dat ik mijzelf dan zou opgeven. Juist toen ik die avond een personeelsvergadering had, zei de bovenmeester: ‘Is hier iemand die genoeg moed heeft om een groep te leiden?’ Ik ging terug naar huis en belde de bovenmeester op en kwam overeen om de groep te leiden. Voor mij was het een vurige oven, en ik wist dat alleen de Heere mij kon helpen, maar ik wist [ook] dat ik mijn gelofte moest houden. De Heere legde in mijn gedachten het onderwerp ‘vrees’. Hij (vader) schreef dat hij voelde heel erg uitgeholpen te zijn en schreef verder: ‘Nu legde de Heere op mij de werkzaamheid om onvoorbereid voor de school te spreken. Ik begon een serie van ongeveer acht toespraken over de tekst in Joh. 3:16: Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe.’ Weer was het [als] een vurige oven om te spreken. Op een andere keer sprak vader over Mark. 9: 38-50, waar drie keer gezegd wordt: Waar hun worm niet sterft, en het vuur niet uitgeblust wordt. Hij schreef: ‘Ik sprak die morgen over de worm van het geweten en het vuur van Gods toorn en ik herinner me dat ik de trappen van het podium afliep met een schoon geweten.’ Ondanks dit alles schreef hij: ‘Vreemd genoeg was ik mij er helemaal niet van bewust dat dit mijn oefenschool was voor de bediening, en voor het spreken in het openbaar. Hier leerde ik die gezegende les om [uit] te gaan met een aarden vat des geloofs, [en] om op de Heere te wachten om het te vullen. De gehele tijd vanaf 1954 verlangde ik om uitgezonden te worden in de bediening, en hier was de Heere mij aan het voorbereiden, en ik realiseerde me niet wat een voorbereiding ik nodig had. Terugkijkend kan ik alles zien, en vaak voelt het alsof ik nog meer tijd doorgebracht zou kunnen hebben achter de woestijn (Ex. 3:1). Zó [groot] is de last van het Woord van God.’ Hem werden in deze jaren zegeningen gegeven met betrekking tot de zekerheid van zijn eigen ziel, zowel als voorbereiding tot de bediening. Hij schreef: ‘Toen ik gedurende deze jaren tijdens de schoolvakanties thuis was in Southampton, herinner ik mij twee zegeningen tijdens de gebedsbijeenkomst in Bethesda. De eerste keer was tijdens het zingen van hymn 1032 van Gadsby, het tweede vers:
Met zoetheid kwam dit vers tot mijn hart en een ware hoop werd op dat moment opgewekt dat het ten laatste goed zou zijn [met mij]. Niet veel weken daarna werd tijdens de gebedsbijeenkomst dezelfde hymn opgegeven en dit keer werd het derde vers met dezelfde zoetheid en zegen toegepast.’ In 1966 stierf zijn moeder plotseling. Hij schreef: ‘Mijn vader en ik ontmoetten elkaar die maandag in grote ontsteltenis en groot verdriet. Nooit kan ik dat kleine slaapkamertje aan de voorkant van die bungalow meer vergeten, waar ik die morgen op mijn knieën ging en de Heere nabij kwam. Ik voelde een zoete toegang tot Hem en Hij sprak met kracht tot mijn hart: Ja, Ik heb u liefgehad met een eeuwige liefde; daarom heb Ik u getrokken met goedertierenheid (Jer. 31:3). Op hetzelfde moment kwamen de woorden: Uw zonden, die vele waren, zijn u vergeven (vgl. Luk 7:47). Ik weet niet waarover ik die week tot de begrafenis op donderdag het meest geweend heb, - vanwege rouw over ons droevige verlies, of vanwege de zoete ondersteunende invloed van de woorden die mij gegeven waren.’ Tijdens de volgende maanden steunde hij zijn vader zoveel als mogelijk was, maar hij vond het reizen, zijn werk op school en het waarnemen van de diensten in The Halve een grote inspanning. Hij schreef over één bijzondere morgen op de dag des Heeren: ‘Ik voelde mij toen ik ’s morgens opstond helemaal afgemat en ik vreesde dat ik op de rand stond van een zenuwinzinking. In Nursling (dorp 6 km van Southampton) knielde ik mij voor mijn bed neer om te bidden, toen de Heere met grote kracht doorbrak in mijn ziel, met de woorden: Ik zal u niet begeven, en Ik zal u niet verlaten (Hebr. 13:5).’ Aan het eind van zijn leven schreef hij ‘Tijdens de laatste veertig jaren moest ik elke keer dat ik mij voorbereidde om te gaan preken op deze woorden pleiten.’ Hij schreef verder: ‘Tijdens deze twee jaren had ik ook nog een andere grote zegening. Het was tijdens het avondmaal in Bethesda, Southampton. Onder een grote wolk van veroordeling en overtuiging kwam ik tot de bediening, en ik voelde dat het vers in 1 Kor. 11: 27 op mij van toepassing was: Zo dan, wie onwaardiglijk dit brood eet, of den drinkbeker des Heeren drinkt, die zal schuldig zijn aan het lichaam en bloed des Heeren. Ik was heel bang om aan de tafel des Heeren te gaan zitten, omdat ik vreesde dat de Heere mij neer zou slaan. Maar toen ik daar zat kwamen de [volgende] woorden met kracht en zoetheid in mijn ziel: Het bloed van Jezus Christus, Zijn Zoon, reinigt ons van alle zonde (1 Joh. 1:7). Meteen voelde ik dat al mijn schuld weggedaan was en ik zocht naar mijn zonden, maar ik kon ze niet vinden – alles was vrede.’ Gedurende deze tijd had vader werkzaamheden met betrekking tot het huwelijk. Hij moest een meisje waar hij weg van was opgeven, maar hij werd daardoor gezegend. Hij schrijft: ‘Ik had een piano in mijn kamer aan de Hilperton Road. Ik ging spelen wat ik weleens gehoord had, wat ik vaak deed. Ik kwam er achter dat ik de wijs van een hymn speelde die deze woorden bevatte: ‘Vrede, volmaakte vrede…’ ik pakte het boek erbij, vond de hymn en kwam bij het vers:
Onmiddellijk zag ik dat ik mijn eigen weg gekozen had en dat ik de Heere gevraagd had om het te zegenen, maar ik had Hem nooit gevraagd wat Zijn weg voor mij was. Ik viel in een keer op mijn knieën en vroeg Hem om mij Zijn weg te tonen, en onmiddellijk werd Mary Beadle in mijn gedachten gebracht.’ Vader aarzelde vanwege vrees, maar uiteindelijk schreef hij haar en vroeg haar of zij werkzaamheden had met hem. Hij zei verder: ‘Zij schreef meteen terug om te zeggen dat zij al vijf jaar lang werkzaamheden had met mij. Zij had vijf jaar geleden de knecht des Heeren ds. Durbridge gehoord … toen hij preekte in The Halve over de tekst: En de HEERE gedacht aan haar (1 Sam 1:19). En de werkzaamheid werd in haar hart gelegd dat wij zouden trouwen.’ Zo kregen zij dan verkering en zij trouwden op 19 juli 1969. In zijn geschriften keerde hij weer terug tot het onderwerp, de bediening: ‘In april 1969 woonde ik de algemene vergaderingen bij (van de Gospel Standard societies) in de Gower Street Kapel, Londen. ’s Middags sprak ds. Frank Gosden de vergadering toe over Jesaja 6 en hij sprak in het bijzonder over de verzen 8 en 9. Ik was in de galerij, en toen hij bij deze woorden [uit vers 9] kwam: Toen zeide Hij: Ga henen, kwam het woord met grote kracht in mijn ziel en ik wist dat dit het bevel was om in de bediening te gaan, waar ik zo lang op gewacht had… Maar nu voelde ik mij net als Mozes bij het brandende braambos: ongeschikt en onbereid om te gaan. In 1963 verlangde ik te gaan, nu trok ik mij terug.’ Hij zei niets tegen zijn vader, maar in oktober 1969 zei zijn vader plotseling tegen hem: ‘De tijd is gekomen, ik zal voor jou een kerkvergadering bijeenroepen om je werkzaamheden met betrekking tot het ambt te vertellen.’ Hij was, zoals het hoort, door de kerk van Bethesda, Southampton uitgezonden om te preken. Hij zei verder: ‘Mijn eerste zondag in de bediening was in Studley, toen ik preekte over de woorden in Jesaja 42:16.’ Toen hij enkele zondagen later weer op de kansel van Studley stond om te preken, drupten de [volgende] woorden met zoetheid en kracht in mijn hart: Ik ben Uw knecht (Ps. 116:16). In mei 1970 moest vader naar het ziekenhuis voor een hernia operatie. Voordat hij er heen ging had hij grote vrees, maar de Heere gaf hem grote vrede toen hij aan het wachten was. om naar de operatiekamer te gaan. Hij schreef: ‘Ik voelde een grote vrede over mij komen; alle vrees werd weggenomen. Ik wist dat alleen de Heere mij zulke vrede kon geven.’ Op de volgende zondagmorgen ging hij naar de Anglicaanse dienst in de kapel van het ziekenhuis en hij werd zeer gezegend tijdens het zingen van een van James Montgomery’s hymns, in het bijzonder [tijdens het zingen van] de volgende regels:
Hij schreef: ‘Ik voelde dat ik stof en as was in Zijn ogen, zo’n arme, vreesachtige en verzochte ongelovige; en toch zo’n zoetheid, omdat ik dat gezegende geloof had in de enige offerande die verzoening gedaan heeft voor de zonde. Ja, omdat mij in die beproeving genade gegeven werd om op Christus, Christus alleen mijn ogen te vestigen. Ik geloof dat ik in staat werd gesteld om dat te doen (nl. geloven) voordat de operatie begon en tijdens die morgendienst.’ In de zomer van 1971 ging hij gebukt onder een andere diepe beproeving, toen mijn moeder (de vrouw van ds. Broome) leed aan ernstige complicaties voorafgaand aan mijn geboorte. Hij werd in deze tijd zeer gezegend met drie regels van Cowper’s[1] beroemde hymn ‘God moves in a mysterious way’, ‘God gaat een verborgen weg.’
Vader zei: ‘Ik voelde mij overtuigd dat alles goed zou komen. Mijn hart werd bewaard in vrede.’ En het was inderdaad zo. Hij zei in later jaren dat hij in zijn leven deze belofte op drie wijzen vervuld zag. Mijn moeder (de vrouw van ds. Broome) tobde toen zij getrouwd was bijna haar hele leven met haar gezondheid. Mijn vader spande zich in om zijn verantwoordelijkheden thuis, op zijn werk en in de bediening in balans te houden. Zij verhuisden in september 1975 naar een bungalow, maar haar gezondheid ging geleidelijk achteruit, totdat zij slechts twee weken voor haar dood de diagnose kanker in vergevorderd stadium kreeg. Tijdens deze laatste paar dagen moest vader, die zeer verdrietig was, op een avond een gebedsbijeenkomst leiden. Hij zei dat hij geen tekst en hymn had. Hij schreef: ‘Ik was amper een paar meter van het ziekenhuis in Combe Down, Bath verwijderd, toen de Heere plotseling tot mij sprak uit hymn 720 (Gadsby’s) vers 1 en 2. Ik werd daaronder geheel verbroken, want mijn hart was verbroken door mijn verdriet, en ik had een zeer ernstig gevoel van mijn vreselijke misdaden, waar alleen de Heere vanaf wist. Maar: Zijn lieve hart was ook verbroken. Ik wist dat Hij bij mij was en ik voelde Zijn vrede in mijn hart. Ik stopte de auto en vond de hymn. Ik startte de auto weer maar had slechts een paar meter gereden toen de Heere in mijn hart [door]brak met hymn 704 (Gadsby’s) vers 1. Ik had inderdaad veel verdriet en had die almachtige hand nodig om mij staande te houden. Nu had ik Zijn tegenwoordigheid en twee hymns voor de gebedsbijeenkomst. Toen werd Psalm 72 mij voorgebracht, vooral vers 15: En hij zal leven; en men zal hem geven van het goud van Scheba, en men zal geduriglijk voor hem bidden; den gansen dag zal men hem zegenen. Ik kon zien dat Mary (de vrouw van ds. Broome) dat goud was dat aan Hem gegeven zou worden. De zegening van die avond was zodanig dat het mij door Mary’s dood, de begrafenis en in de weken die volgden geholpen heeft.’ Mevrouw Broome stierf op 25 juni, 1976 op zevenendertigjarige leeftijd. De begrafenis vond plaats in de Zion Kapel, Trowbridge (de oude kerk van ds. John Warburton) en werd geleid door haar voormalige predikant, ds. Clement Wood, en ook door haar vader Charlie Beadle. Zij werd begraven op de begraafplaats van Trowbridge. Na een hele moeilijke periode, waarin ds. Broome het evenwicht probeerde te vinden tussen de bediening, zijn werk op school en de ouderlijke verantwoordelijkheden, en dat terwijl hij alleen was, had hij onder biddend opzien werkzaamheden met het hertrouwen. Hij trouwde met de nicht van zijn eerste vrouw, die weduwe was. Zij heette Jean Ashby en zij trouwden in The Dicker op 5 april 1977. Zodoende werd de familie groter, want haar twee vaderloze kinderen kwamen erbij. Wij verhuisden allen spoedig naar Grasmere 50, Trowbridge. Dat was voor de rest van zijn leven zijn huis. Aan het eind van zijn leven schreef hij: ‘Wanneer ik gedurende deze lange jaren hierop terugkijk, dan kan ik meer en meer de goede hand van God in dit alles zien. Het rangschikken van onze voetstappen en de Goddelijke voorzienigheid. Mijn gedachten zijn bevestigd geworden en ik heb gezien dat Zijn wegen voorbijgegaan zijn, om uit te zoeken.’ Zij werden gezegend met een dochter op 27 februari 1978. Beproevingen volgden en op woensdag 30 mei 1979 werd hij opgenomen in het ziekenhuis om zijn galblaas te laten verwijderen. Hij kwam veilig door de operatie. Terwijl hij veel zorgen had schreef hij: ‘hymn 7 (Gadsby’s) was heel zoet voor mij.’ En verder: ‘op de zaterdag na de operatie kwamen de [volgende] woorden op een zoete wijze tot mij: Ik zal u niet ongetroost laten, Ik zal tot u komen (Joh. 14:18, Eng. vert.) gevolgd door de woorden: Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid (Ps. 107:1). De volgende maandagmorgen werd ik vroeg wakker tussen 4-5 uur. Toen ik wakker was en lag te denken aan Jean en de kinderen, sprak de Heere tot mij uit de mooie hymn van Rutherford:
Ik lag daar en huilde, terwijl ik terugdacht aan de verleden twee en een half jaar sinds juni 1976, en ik had zúlk een zicht op de goedheid van de Heere, en ik de donkere wolk zien in de dood van Mary en ik kon de regenboog zien in het schenken van Jean. Ik lag daar in vrede en ik huilde stilletjes met vreugde en dankbaarheid tot de Heere. Ik moest die weg gaan, en even apart gezet worden om de goede hand van mijn God op mij te gevoelen.’ Het leven verliep een paar jaren lang vrij rustig. Vader had het uitzonderlijk druk met zijn ambtelijke werk, het geven van onderwijs en zijn gezinsleven, zowel als met zijn schrijven voor de ‘Friendly Companion’ en het schrijven van boeken. Over deze periode heeft hij niets geschreven. In 1985-1986 had hij een grote zweer onder zijn tong en hem werd geadviseerd om hulp te zoeken. Op 26 februari 1986 zei de arts dat er onmiddellijk een biopsie uitgevoerd moest worden. Hij schreef: ‘Ik reed naar huis, en toen ik naar binnen ging, en mij heel zwak voelde, ging ik op de stoel zitten in de salon. Ik was onder een donkere wolk en opeens kwamen mij alle zonden van mijn leven voor. Ik zal nooit vergeten hoe die zonden mij voorbijgingen toen ik daar zat. Het ging steeds maar door. Ik voelde mij als Hizkía, toen hij onder het doodvonnis was en niet bereid was om te sterven. Toen ik de volgende acht of negen dagen wachtte, besteedde ik het grootste gedeelte van mijn tijd studerend, en om op mijn knieën de Heere te zoeken. Toen ik op een morgen op mijn knieën lag, en mijn Bijbel opendeed, viel er licht op Johannes 13 en ik begon te lezen hoe de Heere Jezus de voeten van de discipelen waste. Toen ik bij het 10e vers kwam, sprak de Heere met grote kracht in mijn hart: Gijlieden zijt rein, en dat ging door met de woorden van Joh. 15:3, 4: Gijlieden zijt nu rein om het woord, dat Ik tot u gesproken heb. Blijft in Mij, en Ik in u. En de woorden van vers 8: zo zal u veel vrucht dragen. Ik had nu vrede met God. Al mijn zonden, de zonden van mijn hele leven, waren in één moment vergeven. De schuld en veroordeling werden weggenomen en vele dagen wandelde ik in die vrede.’ Toen hij de arts zag, verzekerde die hem dat hij geen kanker had. Vader had sinds 1978 last van keelontsteking, maar die ontsteking was geen belemmering voor zijn activiteiten, ten minste, als hij wat rustiger aan zou doen. Echter stopte hij aan het einde van de zomer van 1986 met lesgeven, voor een deel vanwege zijn keelontsteking en voor een deel vanwege de nood van de school. Hij had nog steeds twee kinderen die van hem afhankelijk waren en sprak over hoe de Heere deze tijd wonderlijk voorzien heeft. Vader zei: ‘Nu ik op school geen werk meer had, begon mijn leven te veranderen. Ik kon meer afspraken maken om doordeweeks te gaan preken, de vergaderingen bij te wonen van de Gospel Standard Trust. Ook kon ik mij verdienstelijk maken voor de Gospel Standard Library Comittee en de Home Comittee van Studley, Bethesda.’ Enkele weken nadat hij zijn werk [op school] neerlegde, werd zijn eigen vader in de eeuwige heerlijkheid opgenomen. Dat was een tijd van groot verdriet, maar ook van grote geestelijke vreugde. Wij kunnen ons de woorden die hij in september 1986 rondom het graf sprak nog goed herinneren: ‘wij hebben veel gehuild, maar nu kunnen wij niet huilen, omdat wij hier staan met de wetenschap dat onze lieve vader met zekerheid eeuwig veilig is.’ (Bijna zevenentwintig jaren later voelden wij dezelfde zekerheid en vreugde met betrekking tot hem [onze vader]). Twee jaren later publiceerde hij het boek Surely Goodness and Mercy, dat een prachtig verslag geeft van het leven van zijn vader. In de geschriften van mijn vader staat veel over zijn eerste jaren nadat hij gestopt is [met werken op school], maar daar is hier geen ruimte voor om het op te schrijven. Echter, omdat hij nu bevrijd was van zijn wereldse werk, werd zijn leven geheel toegewijd aan zijn Meester. (De tekst: Uw God, Dien gij geduriglijk eert (Dan. 6:20) werd genoemd op zijn begrafenis). Door de wondervolle leiding van de voorzienigheid kwam hij in contact met christelijke Gurkhasoldaten van het Britse leger en hij bleef een liefhebbend belang hebben in sommige van deze soldaten tot het einde van zijn leven. Sommigen logeerden in ons huis, samen met Keniaanse soldaten. Het is heel duidelijk dat de Heere hem veel gebruikt heeft voor de geestelijke groei van sommige van deze mannen, misschien zelfs voor hun bekering. Vanaf de zomer van 1988 begon een ander levenswerk van hem vorm te krijgen, alweer door een opmerkelijke leiding in de voorzienigheid. Dit jaar kwamen er voor het eerst Nederlandse mensen naar Trowbridge, en de liefde die hij in zijn jonge jaren voor Holland koesterde werd weer aangewakkerd. Tot zijn dood kreeg hij deze bezoeken, en nog steeds krijgen wij bezoek. Verscheidene mensen die hier als student kwamen gedurende de volgende vijfentwintig jaren kunnen het begin [van] geestelijk [leven] terugleiden naar zijn bediening en vaderlijke zorg, wat duidelijk werd in zijn laatste dagen en na zijn dood. Velen zagen hem als een geestelijk vader – Want al hadt gij tienduizend leermeesters in Christus, zo hebt gij toch niet vele vaders (1 Kor. 4:15). In de jaren 1989 tot 2011 bezocht hij Holland elk jaar, behalve één keer. Hij sprak regelmatig voor scholen, universiteiten en kerken. Hij werd daar een bekend en geliefd persoon. Hij werd af en toe ook gevraagd om te schrijven voor het Reformatorisch Dagblad. Hij was niet alleen het middel tot zegening van anderen, maar de Heere heeft hem heel erg gezegend in Holland tijdens die jaren. Hij schreef: ‘Daar (in Barneveld) hoorden we een oude Nederlandse dominee, ds. W. Hage, preken over Openbaringen 4:1: Na dezen zag ik, en ziet, een deur was geopend in den hemel … Het was duidelijk dat de oude man die deur geopend had gezien. Er was die avond een zoetheid en zalving in de kerk, toen hij sprak over de regenboog rondom de troon en het rode daarin [de stenen Jaspis en Sardius, rode stenen], dat sprak over het bloed van Christus, en hij zei dat er een open plaats voor de troon was, die voor de jonge en oude mensen [bestemd] was. Het was een gedenkwaardige tijd. … Later hoorden we ds. De Leeuw toen hij dominee van Barneveld was met grote kracht en zoetheid preken over de eerste zondag van de Heidelbergse Catechismus: Wat is uw enige troost, beide in het leven en sterven? En het antwoord: Het dierbare bloed van Jezus Christus. Opnieuw een tijd om nooit meer te vergeten …’ In November 1993 ging zijn vriend voor het leven, Mr. John Rayner, de heerlijkheid in met gezegende zekerheid. Vader schreef over de begrafenis: ‘Die dag sprak de Heere, in de kapel van Bethel, net voor de rouwdienst, tot mij met deze woorden: Uw ogen zullen den Koning zien in Zijn schoonheid; zij zullen een ver gelegen land zien (Jes. 33:25). In 1996 publiceerde hij een levensbeschrijving van John Warburton, Dienaar van een Verbondsgod. Hij heeft bijna veertig jaar onderzoek gedaan voor dit boek. Op 9 oktober 1999 werden twee van zijn kleinkinderen (een tweeling) te vroeg geboren. Toen hij zich realiseerde dat de geboorte op handen was, sprak de Heere tot zijn hart: Hij wist Zelf, wat Hij doen zou (Joh. 6:6). Dit werd later bevestigd toen hij naar hen stond te kijken. Een paar dagen later paste de Heere ook de [volgende] woorden toe in zijn hart: Uw sterkte [zal] gelijk uw dagen [zijn] (Deut. 33:25). Op 8 oktober 2001 vloog vader met zijn vrouw en een vriend naar Amerika, nog maar een paar weken na de terroristische aanslagen op 11 september, te midden van zeer strenge beveiliging. Hij schreef: ‘Ik stak de oceaan over in volle vrede. De Heere had voordat ik vertrok tot mij gesproken: Mijn genade is u genoeg; want Mijn kracht wordt in zwakheid volbracht (2 Kor. 12:9).’ Hij preekte in Chotau, Sheboygan en in Grand Rapids. Hij schreef verder: ‘Het was een bezoek om nooit meer te vergeten, vooral vanwege de hulp in de bediening, waarvan ik gevoelde dat die mij betoond was, en vanwege de vereniging met zo veel godzalige mensen in de Verenigde Staten.’ Vader heeft meer dan twintig jaren last gehad van keelontsteking en op 1 maart 2002 moest hij een angiografie laten maken. De testen lieten zien dat zijn slagaders ernstig vernauwd waren. Daarom moest hij in het ziekenhuis van Bath blijven en er werd snel een Bypassoperatie geregeld. Hij schreef: ‘toen ik op een morgen wakker werd tijdens het wachten [op de operatie], sprak de Heere tot mij met grote zoetheid uit de regels van een hymn, die in 1960-1961 voor mij gezegend waren op het station van Trowbridge (Gadsby’s, 769, vers 2):
Hierna kwamen de woorden [tot mij]: Als wij niet geloven, blijft Hij toch getrouw: Hij kan Zichzelf niet verloochenen (2 Tim. 2:13, Eng. vert.). Nu had ik vrede en deze zegen hielp mij door de hele hartoperatie heen.’ Op 11 maart werd vader naar de Bristol Royal Infirmary (ziekenhuis) gebracht en werd hij de volgende morgen geopereerd. Het bleek dat hij een hartaanval kreeg vlak voor de operatie, maar (menselijkerwijs gesproken) dankzij de snelle actie van het medische team had hij geen schade aan zijn hart en een vierdubbele Bypassoperatie werd uitgevoerd, waarbij hij veel baat gehad heeft in de laatste jaren van zijn leven. Hij schreef: ‘Toen ik terug was op de afdeling van de Intensive Care, kwam ik bij in de avond en zag dat mijn vrouw en zoon naast mij stonden. Zij vertelden mij later dat ik er heel ziek uitzag en dat zij zich afvroegen of ik er wel doorheen zou komen. Maar ik had vrede; de zegen van voor de operatie hielp mij erdoor.’ Wij kunnen ons die avond goed herinneren. Toen wij weggingen, leek het of die afdeling het huis Gods en werkelijk de poort des hemels was (vgl. Gen. 28:17). Zódanig was zijn gezegende staat van vrede en vreugde die avond. Tot een paar dagen na de operatie was vader heel erg onwel en ziek. Hij schreef dat te midden van deze bittere ervaring ‘De Heere in mijn hart sprak: Zij gaven Hem te drinken edik en gal gemengd (Matth. 27:34). Ik werd verbroken onder een zoet besef dat ik een klein beetje deel had aan Zijn lijden.’ Hij schreef verder: ‘toen ik op een nacht wakker [in bed] lag, lag ik stilletjes hardop te bidden in de nacht, zonder het te beseffen. Ik zei: ‘Heere, Heere,’ en vanuit de afdeling kwamen de woorden tot mij terug: Wat noemt gij Mij Heere, Heere! En doet niet hetgeen Ik zeg? (Luk. 6:46).’ Vader werd vervolgd door een goddeloze man op die afdeling, maar hij zei: ‘De Heere sprak in mijn hart: Zij hebben Mij zonder oorzaak gehaat (Ps. 35:19; 69:4, 5; Joh. 15:25). Ik lag daar stil en huilde omdat ik voelde dat het zo’n groot voorrecht is om in de voetsporen van mijn Meester te wandelen. In dit ziekenhuis ervoer ik iets van de gemeenschap met Christus in Zijn lijden.’ Vader preekte tien weken lang niet meer. Daarna begon hij met een gebedsbijeenkomst in The Halve in mei. Hij nam als zijn tekst Matth. 27:34: Gaven zij Hem te drinken edik met gal gemengd; en als Hij dien gesmaakt had, wilde Hij niet drinken. Wij herinneren ons de grote geur en zoetheid toen hij over de grote zegeningen van de Heere en over Zijn zachte kastijding sprak. Deze beproeving had een diepgaande heiligende uitwerking op hem, wat duidelijk werd in zijn latere leven en bediening. Hij had nu een goede gezondheid voor de komende negen jaren en hij werd in staat gesteld om heel veel te gaan preken in de andere gemeenten. Vanaf 2003 tot zijn dood diende hij de Gospel Standard Committee. In 2007 publiceerde hij een boek over de hymnschrijfster Ann Steele, A bruised reed (Een gekrookt rietje). Dat was alweer het resultaat van meer dan veertig jaren aan onderzoek. In 2008 ging hij weer naar de Verenigde Staten om te preken. Eerst ging hij naar Sheboygan en toen naar Grand Rapids, en hij ontmoette veel oude vrienden. Hij schreef dat het een tijd van grote zegen was In de volgende twee jaren was hij heel erg verheugd omdat hij twee lieve vrienden mocht dopen, van wie hij zegt: ‘Ik ben met beiden omgegaan toen zij in verdriet en beproevingen wandelden, en ik heb mogen meemaken dat de vrucht van geheiligde beproevingen zichtbaar is geworden in hun hart.’ Hij had altijd een grote belangstelling voor tieners en studenten van de universiteit, en in 2009 werd hij de eerste redacteur van de Perception Magazine. Hij bleef redacteur tot zijn dood. De laatste editie die hij persklaar maakte verscheen na zijn dood in maart 2013. Zijn vruchtbare leven kwam nu tot zijn eind. Aan het einde van de lente van 2011 begon hij pijn te krijgen in zijn rug. Na een hardnekkige infectie van zijn luchtwegen zei de dokter dat er een röntgenfoto gemaakt moest worden van zijn borst. Hij schreef: ‘Toen ik na de eerste röntgenfoto door de verpleegster geroepen werd om naar de afdeling van de chirurgie te komen, werd mij meteen met woorden die weinig twijfel in zich hadden meegedeeld dat ik, zover als zij het kon bezien, kanker had, tenzij het tegendeel bewezen was. Deze woorden kwamen als een grote schok. Maar toen ik de afdeling chirurgie verliet, werden deze woorden snel in mijn hart gelegd: Ik zal niet sterven, maar leven; en ik zal de werken des HEEREN vertellen (Ps. 118:17).’ Uiteindelijk werd de diagnose gesteld. Vader had de ziekte van Kahler, en hij werd zes maanden lang behandeld met chemotherapie. Hij had ook radiotherapie en bloedtransfusies nodig en hij werd heel zwak. Onder deze beproeving werd hij heel stil gehouden. Hij stopte in september 2011 met preken, maar hij werd ondersteund door de woorden die hij had gekregen uit Psalm 118. In mei 2012 werd hij weer in staat gesteld om te beginnen met preken. Zijn eigen geschrift eindigt met het volgende: ‘De behandeling met chemotherapie kreeg de ziekte eindelijk onder controle in januari 2012 en de behandeling werd in februari helemaal stopgezet. Nu in september 2012 is de ziekte weer teruggekomen en ik moet weer aan de chemobehandeling, maar de woorden uit Psalm 118 ondersteunen mij nog steeds.’ De ziekte woekerde razendsnel voort tijdens de volgende maanden. Hij werd in staat gesteld om de meeste van zijn preekbeurten door te laten gaan tot eind november, toen hij longontsteking had. Hij scheen een bijzondere zalving te hebben in deze laatste maanden van zijn bediening, verschillende mensen hebben getuigenis gegeven van de zegen die zij ontvangen hebben. Ook kwam iemand naar voren om gedoopt te worden. Wij vroegen ons af of zijn bediening ten einde was, maar op de morgen van 30 december 2012 kondigde hij onverwachts aan dat hij ‘s avonds in The Halve wilde preken. Hij deed dat met veel gevoel over Matthéüs 28:20. We vroegen ons af of dit zijn afscheidspreek was, maar hij was in staat om de volgende dag des Heeren ’s morgens in The Halve te preken over Exodus 3:12, om vervolgens op 9 januari in Chippenham met veel zalving te preken over Psalm 91:2. Daar was toen een gezegend gevoel van de tegenwoordigheid van de Heere. De volgende avond hield hij een gebedsbijeenkomst in The Halve over dezelfde tekst. Ten laatste preekte hij op 13 januari op de morgen van de dag des Heeren over Jesaja 42:16. Opmerkelijk genoeg nam hij dezelfde tekst als in Studley, toen hij voor het eerst in het openbaar ging preken in oktober 1969. Op 16 januari werd hij opgenomen in het ziekenhuis met symptomen van nierfalen. Op de volgende dag des Heeren bezochten wij hem ’s middags. Hij was vol van de goedheid van de Heere over hem en zijn leven. Het was nog een keer een huis Gods en de poort des hemels. De duivel scheen hem echter in de volgende dagen te bestoken. Hij zei: ‘Wij weten niet hoe laag wij moeten komen om in die eeuwige armen te zinken.’ Ondanks alles voelde hij dat hij in die eeuwige armen rustte. Hij rustte op de beloften die de Heere hem in vorige dagen gegeven heeft. Een medeambtsbroeder bezocht hem en sprak over de zoete geur van Christus, die [ook] zijn gesprek doordrong. Opmerkelijk genoeg overleefde hij weer een longontsteking, maar omdat hij nierfalen en een zeer lage bloeddruk had, was hij ernstig verzwakt. Hij klampte zich vast aan de belofte van de Heere, aan hem gedaan aan het begin van zijn ziekte in juni 2011 (Ps. 118:27). Hij koesterde de gedachte ook om weer te gaan preken. Echter, toen hij de week daarop in de nacht gemeenschap had met de Heere, kreeg hij te zien dat zijn werk op aarde klaar was. Hem werd ook een vrede gegeven die bij hem bleef tot het einde. Hij verlangde nu om met Christus te zijn, maar hij sprak over de dood als over een ‘grote berg’. Op deze tijd sprak hij met verschillenden van de familie, en zei: ‘Wij zullen niet scheiden, ik ga slechts eerder weg.’ Hij haalde deze hymn aan:
Op de laatste dag des Heeren die hij op aarde was, sprak hij heel vrij en kwam hij gelukkig over. Hij had het over meneer Vrezende, die de Jordaan overstak (Bunyan’s Christenreis): En hier merkte ik op hetgeen zeer opmerkelijk was; het water van die rivier stond op deze tijd lager dan ik ooit gezien had in mijn leven; zo stak hij ten laatste over, [het water stond] niet veel hoger dan de enkels. Na verschillende weken in het ziekenhuis, was hij [genoeg] aangesterkt om op dinsdag 12 februari de reis naar Bethesda Home in Studley te maken. Hij was zó dankbaar om daar te komen, maar toch vreesde hij weer terug te moeten naar Bristol om drie keer per week zijn nieren te dialyseren. Terwijl hij echter voorbereid werd om voor de eerste keer te gaan, werd hij zeer onwel en zijn verloste ziel vertrok uit zijn aardse tabernakel om zijn eeuwige rust in te gaan op donderdag 14 februari, om tien voor acht. Wij zagen zulk een genade in de handelingen van de Heere. Hij hoefde die reis niet te maken, en ook geen lange worsteling met de dood te hebben, waar hij [zo] voor gevreesd had. Wij hebben reden om te hopen dat het met hem gegaan is zoals hij gezegd heeft van meneer Vrezende: Zo stak hij ten laatste over, [het water stond] niet veel hoger dan de enkels. Zo werd vervuld wat de Heere hem in 1948 beloofde in de kapel van Manningford toen hij 16 jaar oud was: Dat wij door vele verdrukkingen moeten ingaan in het Koninkrijk Gods (Hand. 14:22). De rouwdienst, die geleid werd door ds. B.A. Ramsbottom, vond op 28 februari 2013 plaats in de Dicker Chapel, Sussex. De hymns die gezongen werden, waren allemaal uitgezocht door onze vader in zijn laatste dagen:
En bij het graf:
Ds. G.D. Buss vertrouwde zijn stoffelijk overschot toe aan het graf in de Dicker begraafplaats, in de vaste en zekere hoop op een heerlijke opstanding. Velen voelden dat het een allerheiligste gelegenheid was. Een herdenkingsdienst werd gehouden op 2 maart 2013 in de kerk van John Warburton (Zion Chapel, Trowbridge). [1] William Cowper, spreek uit: ‘koeper’ 1731 – 1800, was een hymnschrijver die in zijn leven veel last had van depressies, en vaak vreesde dat hij een verworpene was, hoewel hij zelfs in de meest duistere momenten een christelijk geloof en gedrag had. Hij was een vriend van ds. John Newton). Dit in memoriam is overgenomen uit The Gospel Standard van 2014 en met toestemming van de weduwe van Ds. Broome geplaatst. Vertaling: Ruben Bolier.
Comments are closed.
|
Uit het leven
Aspecten uit het leven van Gods kinderen onder de Strict Baptists in Engeland overgenomen uit hun brieven, geschriften en in memoriams. Categorieën |