In “Further History of the Gospel Standard Baptists” beschrijft S.F. Paul in zes delen de historie van de gemeenten die stonden of nog staan in de lijn van Philpot. Niet alleen het ontstaan van deze gemeenten maar juist ook de vele levensbeschrijvingen van Gods knechten, ouderlingen en volk, maken deze boeken zeer lezenswaardig. De 19e eeuw was een bloeitijd van deze gemeenten in Engeland die tegenwoordig in aantal en leden zeer verminderd zijn. Een bijzondere geschiedenis beschreven in deel 6 van deze serie, willen we graag aan de vergetelheid ontrukken. Het is de bekering en het korte leven van één die in het oog van de wereld ongelukkig was, maar wiens naam geschreven stond in het Boek des Levens. Het is Henry Clark, geboren te West Kington, Wiltshire, Engeland en die in Christus ontsliep in 1894. Zijn mond werd in zijn natuurstaat soms bedekt vanwege zijn vreselijke vloeken, maar hij werd geformeerd om Gods lof te vertellen! Vanaf zijn kindsheid was hij bezocht met verlamming, zijn arme benen waren zo vertrokken en samengetrokken dat hij niet kon lopen, zelfs niet kon staan. Hij was gewoon om te kruipen op zijn polsen en knieën, wat hem veel pijn en lijden veroorzaakte. Op deze wijze ging hij gemakkelijk de trap op en neer, met zijn hoofd naar voren kwam hij naar beneden. Terwijl hij opgroeide in zijn jeugd openbaarde hij een heftige aard en gaf zich over aan vloeken, hetwelk een grote beproeving voor zijn ouders was. Soms stond zijn moeder over hem heen om zijn mond vast te houden om te voorkomen dat zijn slechte taal gehoord zou worden. Hij leerde lezen maar kon nooit schrijven vanwege zijn verminkte handen, hoewel het hem lukte om kleedjes te maken door stukjes stof door ruw paklinnen te trekken. Zijn vader was voerman op een boerderij, en eens terwijl hij wachtte in de winkel van een wagenmaker, sprak hij over de bezoeking van zijn jongen, en de eigenaar was zo geraakt door dit verhaal dat hij opdracht gaf dat een rolstoel voor hem gemaakt zou worden, zodat Henry erin kon worden meegenomen naar buiten. Het was een ruw gemaakt geval, zonder veren en kussens, maar het bleek een zegen voor de knaap te zijn, daar de jongens van het dorp hem erin meenamen naar de kerk op de Dag des Heeren. Hier was het op nieuwjaarsdag 1889, dat het de Heere behaagde hem door Zijn genade te roepen. De heer Paul Robbins preekte in de middag en de heer John Button in de avond, en Henry getuigde vaak van de zegen die hij op beide gelegenheden ontving. Zijn boze woorden en vloeken maakten nu plaats voor gebed en dankzegging, en de Bijbel en het gezangenboek werden zijn dagelijkse metgezellen, waaruit hij gewoon was hardop te lezen. Hij zei tot zijn ouders dat hij vanaf nu de dag moest beginnen en eindigen met het lezen uit de Bijbel en gebed, wat hij ook deed, hoewel bij tijden onder tegenstand.
Hij verheugde zich in de sabbat en de knapen waren gewoon om hem te roepen om 9 uur en hem te trekken naar “Mount Zion”, alwaar hij in de kerk kroop en daar de gehele dag bleef. Soms, na de morgendienst, was hij zo vol dat hij met zijn arme kreupele handen de handen vasthield van zijn geliefde broeders en, vanuit de volheid van zijn ziel, vertelde wat de Heere voor hem gedaan had. Het was bij tijden moeilijk om bij hem vandaan te komen, totdat ten slotte allen weg gegaan waren en hij een stukje van zijn brood gegeten had, wat soms vergeten werd. Hij bracht de middag door met zingen, lezen en gebed en één lieve vriend ging vaak daar bij hem naar binnen. Toen hij in zijn Bijbel las hoe de Heere gedoopt werd in de Jordaan, begeerde hij Zijn voorbeeld te volgen, en in de zomer van 1890 werd hij gedoopt in de molenvijver in het dorp door de heer Prewett van Chippenham in de tegenwoordigheid van enkele honderden toeschouwers. Hij werd het water in gedragen in een leuningstoel en ondergedompeld met stoel en al. Het was tevens de gedenkdag[1], toen de heer Varder ’s middags en ’s avonds preekte en Henry bijzonder bemoedigd werd. In februari 1892 werd een zondagsschool gestart en Henry werkte eraan mee en legde met grote ernst de Schriften uit aan de kinderen. Hij leidde steevast de school in de ochtend en ‘s middags sloot hij af met gebed. Zowel hier als in de gebedssamenkomst werden er zulke ernstige innige begeerten geuit dat zijn hele gestel vaak schokte van ontroering. Hij was begiftigd met een goed geheugen en kende bijna elk gezang uit het gezangenboek, en kon zich elke tekst, waaruit hij had horen preken, herinneren. Hij bleef echter niet gevrijwaard van beproevingen maar bevond dat hij door vele verdrukkingen moest ingaan. Zijn vader werd door een paard getrapt en werd daardoor ongeschikt om te werken, wat hen afsneed van het enige middel tot onderhoud; en toen was het arbeidershuisje, waarin zij hadden geleefd, nodig voor een andere voerman en moesten zij verhuizen naar een heel klein woongedeelte aan de achterzijde. Nochtans werd Henry hier begunstigd met veel zoete gemeenschap met zijn God, terwijl hij zijn tijd besteedde aan het maken van kleedjes met een geopende Bijbel voor zich. Hij ging voort in het bijwonen van de middelen der genade tot de eerste sabbat in januari 1894. Terwijl hij de school ’s middags afsloot, gaf hij het gezang op: “Zie, nog een jaar is heengegaan; snel zijn de seizoenen voorbijgegaan; deze die we nu binnengaan, zal voor velen de laatste blijken te zijn”; dit bleek spoedig waar te zijn in zijn eigen geval. In de daaropvolgende week werd hij getroffen door griep gevolgd door reumatische koorts, waarmee hij vier weken bezocht werd. Er werd gehoopt dat hij zou herstellen, maar Henry had geen begeerte om beter te worden, en hij zond tot een van zijn geliefde vrienden om voorbereidingen te maken voor zijn begrafenis. Bij tijden was zijn lijden schrikbarend, toch zong hij luide de lof van God op zijn bed. Als zijn lijden genoemd werd, zei hij: “Ja, maar wat is dat vergeleken met wat mijn dierbare beminnelijke Zaligmaker voor mij leed? Want Hij zweette grote droppels bloed die op de aarde vielen, en dit is alleen maar water”, verwijzend naar zijn eigen zweet. Tot een ieder die hem bezocht, sprak hij in verrukking van zijn Zaligmaker, en de dierbare waarheden die van zijn lippen kwamen, waren onvergetelijk voor degenen die hem hoorden. Op de morgen van de sabbat, voor hij stierf, zegende de Heere hem zodanig, dat hij luid van vreugde juichte. Hij riep zijn ouders ’s morgens heel vroeg en gelastte hen om een geliefde vriend te laten halen, met wie hij zich verenigde in het zingen van het schone gezang dat begint met: “Zonen zijn wij door Gods verkiezing”. Later op de morgen vroeg hij een andere geliefde vriend om Psalm 105 te lezen, waarna hij er opmerkingen over maakte, en opnieuw een gezang meehielp te zingen die hij zelf uitkoos: “Sta op, mijn ziel, schud uw vrezen af”, enzovoort. Maar tot het vierde vers komend, liet zijn stem hem bijna in de steek toen wij zongen: “Dring voorwaarts tot de hemelse poort; Waar vrede en vreugde eeuwig heersen En flonkerende robijnen voor overwinnaars wachten.” Vanaf die tijd werd hij geleidelijk zwakker en zwakker, maar bleef bidden en zijn Zaligmaker prijzen totdat zijn stem onhoorbaar werd. Maar de gezegende uitdrukkingen van zijn aangezicht spraken van de gelukkige staat van zijn ziel. Hij wilde met zijn kreupele handen wuiven en trachtte woorden te uiten tot degenen die kwamen om hem te zien, tonende zijn volkomen bewustzijn. Op dinsdagavond zaten verschillende van zijn geliefde vrienden rond zijn bed tot het late uur, verwachtende dat zijn gelukkige ziel de vlucht zou nemen; maar hij lag tot de vroege morgen en overleed liefelijk om voor eeuwig met de Heere te zijn. De begrafenisdienst werd geleid door de heer Sherborne en de heer Robbins, en hoewel hij de armste persoon van het dorp was ten aanzien van natuurlijke zaken, toch werd er nooit aan iemand groter respect en eer bewezen dan aan hem. Uit: Further History of the Gospel Standard Baptists, deel 6. 1969, The Gospel Standard Baptists Trust, S.F. Paul. [1] in Engeland is men gewoon elk jaar de instituering van de gemeente te herdenken. Comments are closed.
|
AuteurDe citaten op deze pagina zijn in de vorm van blogs geschreven. Categorie
All
|